2.2 Ga je sparen of beleggen?

• Economie
• Voortgezet speciaal onderwijs
• Leerroute 1

H2 Geld genoeg?

Paragraaf 2.2 Ga je sparen of beleggen?

Wat weten we nog/al?

Wat is een voorbeeld van een incidentele uitgave?

1. Vakantie boeken
2. Boodschappen doen
3. Telefoonabonnement afsluiten

Wat is budgetteren?

1. Het vergelijken van inkomsten met uitgaven
2. Het maken van een overzicht van inkomsten en uitgaven
3. Het beheren van spaargeld
4. Het omrekenen van inkomsten en uitgaven

Je verdient €110 per week. Hoeveel is dit per maand?

Begrippen paragraaf 2.1 

• Budgetplan
• Nibud
• Reserveren
• Soorten uitgaven

Leerdoelen

• Je kunt de drie spaarmotieven noemen en herkennen.
• Je kunt enkelvoudige rente berekenen.
• je kunt samengestelde rente berekenen.
• Je weet wat het gevolg van inflatie is voor je spaargeld.
• Je kunt de kenmerken van beleggen noemen.

Spaarmotieven

Er zijn een aantal redenen om te sparen, de drie belangrijkste spaarmotieven zijn:

• Sparen voor een doel
• Sparen uit voorzorg
• Sparen voor de rente

Hoeveel rente levert het op?

Over je spaargeld ontvang je rente. Rente wordt ook wel interest genoemd.

De rente op je spaarrekening is afhankelijk van:

• Rentepercentage, vast of variabel?
• De hoogte van het spaarbedrag
• De periode dat het geld op de rekening staat. 

Spaardeposito en enkelvoudige rente

Op een spaardeposito staat je geld langere tijd vast tegen een vaste rente. als je na elk jaar het rentebedrag uitgekeerd krijgt, blijft je spaartegoed gelijk. In zo'n geval ontvang je enkelvoudige rente.

Je hebt €23.576 op een spaardeposito staan. De rente is 1,3% hoeveel heb je er na 2 jaar op staan?

Samengestelde rente

• Op de meeste spaarrekeningen wordt de rente na elk jaar bijgeschreven en opgeteld bij het spaartegoed.
• In het volgende jaar krijg je rente over je spaarbedrag plus de bijgeschreven rent.
• Dit heet samengestelde rente.
• Je kunt het nieuwe spaartegoed berekenen met een groeifactor.

Groeifactor

• Met bijvoorbeeld 1,2% rente heb je na een jaar 100% + 1,2% = 101,2%.
• De groeifactor is dan 101,2 : 100 = 1,012.
• Na drie jaar is je spaartegoed aangegroeid tot 1,012 x 1,012 x 1,012 keer zo veel.

Je hebt €500 op een spaarrekening staan. met een rente van 0,8%. Hoeveel staat er na 4 jaar op?

Reële rente

• Rente waarmee de bank rekent, is nominale rente.
• Daarmee neemt je spaartegoed toe. 
• Tegelijkertijd wordt je spaargeld minder waard door inflatie.
• Om te bepalen of de koopkracht van je spaargeld daalt of stijgt, kijk je naar de reële rente.
• Dat is de nominale rente gecorrigeerd met de inflatie.

Beleggen

• In plaats van sparen kun je ook beleggen.
• Dan koop je iets waarvan je verwacht dat de waarde zal stijgen.
• Wat je ermee verdient, noem je rendement.
• Met een belegging in obligaties leen je geld uit aan een bedrijf of aan de overheid. Over obligaties ontvang je een afgesproken vaste rente.

Wat is het alternatief voor beleggen?

1. Sparen
2. Verdiensten
3. Rendement
4. Vaste rente

Je kunt nu

• Je kunt de drie spaarmotieven noemen en herkennen.
  
• Je kunt enkelvoudige rente berekenen.
  
• je kunt samengestelde rente berekenen.
  
• Je weet wat het gevolg van inflatie is voor je spaargeld.
  
• Je kunt de kenmerken van beleggen noemen.

Begrippen paragraaf 2.2

• Beleggen
• Enkelvoudige rente
• Nominale rente
• Reële rente
• Rendement
• Samengestelde rente
• Spaardeposito
• Spaarmotieven

Aan het werk!

Maken opdrachten 2.2: 2, 3, 4, 5, 6, 7 en 9 

Maken Rekenopdrachten: 8, 10 en 12

Klaar?

Laten checken bij docent, bij goedkeuring nakijken.

Klaar?  Werk laten zien aan docent.

Veel fout? -> Maken herhalingsopdrachten 2.2

Veel goed? -> Maken plusopdrachten 2.2