U2) who, which, that, whose

• Engels
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

English (unit 2 - lesson 4) 

Lessongoal:

Goal: 

• Ik weet het verschil tussen who/which/that/whose.

who, which of whose

• Soms wil je extra informatie geven over iemand of iets. Dan gebruik je een bijzin die begint met een betrekkelijk voornaamwoord, zoals who, which, that of whose
  
  
• Om te verwijzen naar mensen, gebruik je who: 
    This is my sister, who shares a room with me
  
  
• Om te verwijzen naar dieren en dingen, gebruik je which
    We loved our hotel, which was on the seafront.

who, which of whose

• Whose (+ woord) geeft aan van wie iets is, of waar iets bij hoort:
  
  Voorbeelden:
  There was a boy whose name was Jim
  The house whose roof collapsed is gone now.
  
  
• Let op: Je gebruikt whose dus niet alleen voor mensen, maar ook voor dingen (zie de tweede voorbeeldzin

who, which, that of whose

• In sommige gevallen kun je in plaats van who of which ook that gebruiken. Dat kan alleen als je de bijzin – het deel van de zin dat met who / which begint – niet kunt weglaten, omdat de zin dan onduidelijk wordt. Er staat géén komma voor zo’n bijzin.

• Is that the man that / who gave you a compliment?
    Is dat de man die je een compliment heeft gegeven?
  
  
• I like the song that / which is on the radio now.
    Ik vind het liedje dat nu op de radio is mooi

personen

dingen / dieren

geeft bezit aan

personen / dieren / dingen

WHO

WHICH

WHOSE

THAT

Girls .... wear make-up have to wake up earlier than girls who don't.

1. who/that
2. which/that
3. that
4. whose

That is the dog ____ saved his owner.

1. who
2. whose
3. which

Jamy is the girl ..... phone was broken.

1. who/that
2. which / that
3. that
4. whose

Write a sentence which uses which/that/who/whose.

Ik weet het verschil tussen who/which/that/whose.

Ja dat weet ik.

Een beetje. Ik snap sommige dingen nog niet helemaal.

Nee ik snap het helemaal niet.