Lessons 3 Listening

• Engels
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 4

Welcome

4KA

Reading

Gangsta Granny

Jot it down!

• PRAKTISCHE TOETSWEEK (LEERJAAR 4)13 januari PTA 5                                                       Kijk- en Luistertoets (Telt 3x mee, herkansbaar)
• Donderdag 3 feb. TOETS LESSONS 3 (PTA 6): woorden, grammatica, schrijfopdracht (telt 2x mee, herkansbaar) /
• Donderdag 20 feb. Schrijftoets (PTA9) Telt 3x mee, herkansbaar 
• Vrijdag 28 feb. (vóór 23.55 uur) PTA 7 Deadline READING FILE (Leesdossier)  (Telt 2x mee, NIET herkansbaar)
• Donderdag 27 feb. Toets Examenwoorden, grammatica, woordenboek (PTA 8) (Telt 2x mee, herkansbaar)
• 17 maart Toetsweek 2 Mondeling

Toetsen periode 2: JOT DOWN IN YOUR DIARY

Leerdoelen lessons 3 Listening

 Je kan de juiste betrekkelijke voornaamwoorden gebruiken in een zin.

Je weet het verschil tussen de verschillende betrekkelijke voornaamwoorden

Je kan gesprekken volgen in het Engels.

Je kan gericht luisteren naar informatie.

Je kan informatie samenvatten.

who, which, that of whose

• Soms wil je extra informatie geven over iemand of iets. Dan gebruik je een bijzin die begint met een betrekkelijk voornaamwoord, zoals who, which, that of whose
  
  
• Om te verwijzen naar mensen, gebruik je who: 
    This is my sister, who shares a room with me
  
  
  
• Om te verwijzen naar dieren en dingen, gebruik je which
    We loved our hotel, which was on the seafront.

who, which, that of whose

• In sommige gevallen kun je in plaats van who of which ook that gebruiken. Dat kan alleen als je de bijzin – het deel van de zin dat met who / which begint – niet kunt weglaten, omdat de zin dan onduidelijk wordt. Er staat géén komma voor zo’n bijzin.

• Is that the man that / who gave you a compliment?
    Is dat de man die je een compliment heeft gegeven?
  
  
• I like the song that / which is on the radio now.
    Ik vind het liedje dat nu op de radio is mooi

who, which, that of whose

• Whose (+ woord) geeft aan van wie iets is, of waar iets bij hoort:
  
  Voorbeelden:
  There was a boy whose name was Jim
  The house whose roof collapsed is gone now.
  
  
• Let op: Je gebruikt whose dus niet alleen voor mensen, maar ook voor dingen (zie de tweede voorbeeldzin

Relative pronouns

Relative pronoun verwijst naar:

that

who

which

whose

persoon, dier, ding

persoon

dier, ding

bezit (van wie/wat is het)

In een zinsdeel tussen komma's gebruik je nooit 'that'

personen

dingen / dieren

geeft bezit aan

personen / dieren / dingen

WHO

WHICH

WHOSE

THAT

Girls .... wear make-up have to wake up earlier than girls who don't.

1. who/that
2. which/that
3. who
4. whose

That is the dog ____ saved his owner.

1. who
2. whose
3. which

Jaimy is the girl ..... phone was broken.

1. who/that
2. which / that
3. that
4. whose

... car is that?

1. Who
2. Which
3. That
4. Whose

English is a strange subject ... always confuses me.

1. who / that
2. which / that
3. which
4. that

The boys, ... are learning about maths, are students.

1. who / that
2. which / that
3. who
4. which

Johnny, ... mum is an actress, loves acting and dancing

1. who / that
2. which / that
3. who
4. whose

I like the shoes ... you're wearing.

1. who / that
2. which / that
3. who
4. which

His wedding, ... was fantastic, ended with a big party

1. who / that
2. which / that
3. who
4. which

Ik weet het verschil tussen who/which/that/whose.

Ja dat weet ik.

Een beetje. Ik snap sommige dingen nog niet helemaal.

Nee ik snap het helemaal niet.

Let's go!

Do: Exercises 12,13,14

20 min  

Done before the rest of the class? --> Do exercises 1 till 8

Listening Exercise

https://www.youtube.com/watch?v=Feo1g9Bw8XY