Grammatica 1 mavo/havo Taalverzorging 2 werkwoordsvormen, tijd- en getalproef les 1

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Lesdoelen

Werkwoorden en werkwoordsvormen herkennen. 

Tijd- en getalproef gebruiken. 

Werkwoord 

Het maakt duidelijk wat gebeurt of wat wordt gedaan. 

Bijv. eten, lopen, slapen, zijn, kunnen, hebben. 

Is kochten een werkwoord of geen werkwoord?
Wij kochten een paaseitje.

1. werkwoord
2. geen werkwoord

Is 'volgens' een werkwoord of geen werkwoord?
Volgens jou is dat lekker.

1. werkwoord
2. geen werkwoord

Is drinken een werkwoord of geen werkwoord?
Wij drinken chocolademelk.

1. werkwoord
2. geen werkwoord

Is 'zijn' een werkwoord of geen werkwoord?
Dat is zijn sporttas.

1. werkwoord
2. geen werkwoord

Werkwoordsvormen

Persoonsvorm: de werkwoordsvorm die verandert als je de zin in een andere tijd zet of het aantal verandert (getal- en tijdproef). 

Infinitief: het hele werkwoord (wij-vorm in de tegenwoordige tijd). 

Voltooid deelwoord:  staat bij een persoonsvorm van hebben, worden of zijn in de zin.

Voorbeelden:

In de vakantie schildert Lois haar slaapkamer.

In de vakantie zal Lois haar slaapkamer schilderen.

In de vakantie heeft Lois haar slaapkamer geschilderd.

Tijdproef

- Je gebruikt de tijdproef om de persoonsvorm in een zin te veranderen. 

- Zet je een zin in een andere tijd, dan is het werkwoord wat zich aanpast de persoonsvorm.

Bijv. Ik luister goed naar de uitleg. 

Ik luisterde goed naar de uitleg. 

vraagproef

getalproef

Getalproef

De zin van enkelvoud naar meervoud veranderen of andersom. 

Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm. 

Ik fiets over de dijk.

Wij fietsen over de dijk

Benoem de werkwoordsvorm:
Het kleine meisje [is] weggelopen van huis.

1. persoonsvorm
2. infinitief
3. voltooid deelwoord

Benoem de werkwoordsvorm:
Het kleine meisje is [weggelopen] van huis.

1. persoonsvorm
2. infinitief
3. voltooid deelwoord

Benoem de werkwoordsvorm:
De leerlingen zullen naar hun docent (moeten luisteren).

1. persoonsvorm
2. infinitief
3. voltooid deelwoord

Bedenk drie zinnen met het werkwoord 'luisteren'. In zin 1 is het persoonsvorm, in zin 2 voltooid deelwoord en zin 3 het infinitief.