Grondsoorten van Nederland

Grondsoorten van Nederland

Week 4: info

Leerdoelen

• Aan het einde van de les kun je de vier verschillende grondsoorten van Nederland identificeren en beschrijven.
• Aan het einde van de les kun je uitleggen hoe verschillende grondsoorten de landbouw beïnvloeden.
• Aan het einde van de les kun je de geologische kenmerken van verschillende Nederlandse regio's begrijpen en beschrijven.
• Aan het einde van de les kun je het belang van löss en de rol ervan in de vorming van het Limburgse landschap begrijpen.

Wat weet je al over de grondsoorten van Nederland?

Grondsoorten van Nederland

Nederland heeft vier verschillende soorten grond: zand, klei, veen en löss.

Zand

• Bestaat uit korrels en droogt snel.
• Voedingsarm, geschikt voor planten die weinig water nodig hebben.

Klei

• Door zee en rivieren gebracht.
• Houdt water en voedingsstoffen goed vast.

Veen

• Gevonden in voormalige moerasgebieden.
• Ontstaan uit dode plantenresten.

Löss

• Vruchtbare grondsoort gevonden in Zuid-Limburg.
• Houdt veel voedingsstoffen vast.

Invloed op de landbouw

• Verschillende gewassen groeien het beste op verschillende soorten grond.
• Zand is geschikt voor planten die weinig water nodig hebben.
• Klei houdt water en voedingsstoffen goed vast.
• Veen kan worden gebruikt voor veenweidegebieden.
• Löss is vruchtbaar en geschikt voor landbouw.

Geologische kenmerken

• Zeeland: bestaat uit zee en land.
• Zuid-Limburg: heeft de hoogste heuvels van Nederland.
• Unieke geologische kenmerken in Zeeland en Zuid-Limburg.

Belang van löss

• Löss houdt veel voedingsstoffen vast.
• Speelt een belangrijke rol in de vorming van het Limburgse landschap.

Definitie van grondsoorten

• Zand: een grondsoort die bestaat uit korrels en snel droogt.
• Klei: een grondsoort die door zee en rivieren is gebracht en water en voedingsstoffen goed vasthoudt.
• Veen: een grondsoort gevonden in voormalige moerasgebieden, ontstaan uit dode plantenresten.
• Löss: een vruchtbare grondsoort gevonden in Zuid-Limburg die veel voedingsstoffen vasthoudt.

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.

Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.

Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.