hin 4K Fictie begrippen of lezen tekst

Welkom bij Nederlands!
Bij Nederlands
1 / 38
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

Cette leçon contient 38 diapositives, avec quiz interactif et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Welkom bij Nederlands!
Bij Nederlands

Slide 1 - Diapositive

Vandaag
  • Keuze: of tekst toets lezen of extra uitleg over fictiebegrippen. Maak aantekeningen. 
  • Vrijdag toets over gelezen tekst en fictiebegrippen.  
  • Evaluatie 

Slide 2 - Diapositive

Ik wil aan de slag met de fictiebegrippen die ik vrijdag heb gemist.
Ja, ik wil aan de slag met de fictiebegrippen/
Nee, ik wil aan de slag met de tekst voor de toets.

Slide 3 - Sondage

Zelf in stilte aan de slag
Theorie fictiebegrippen doornemen, via LessonUp, zie klascode  bvno. 
Beginnen met de tekst te lezen voor de toets van vrijdag. 

timer
35:00

Slide 4 - Diapositive

Vragende voornaamwoorden
  • Er zijn vier vragende voornaamwoorden (vrag.vnw):
    wie, wat, welk(e), wat voor (een).

  • Een vrag.vnw staat meestal aan het begin van een vraag. Welke spieren train je met hardlopen?

  • Wanneer een vrag.vnw midden in een zin staat, kun je er een vraag van maken waarin het vragend voornaamwoord vooraan komt te staan.

    Weet jij wie er morgen op je verjaardag komen
    Wie komen er vanavond op je verjaardag, weet jij dat?
    Wie = vragend voornaamwoord



Heb je nog vragen?

Slide 5 - Diapositive

Welkom bij het vak Nederlands
  • Telefoon in de tas
  • We gaan direct op onze eigen plek zitten
  • Niet naar de wc tijdens de les, alleen bij hoge nood
  • Stil is ook stil.  Steek je hand wanneer je wat wilt vragen
  • Zitten volgens plattegrond (mits aanwezig) 
  • Luisteren naar elkaar als iemand anders aan het woord is 
  • Luisteren naar de docent als de docent aan het woord is



Slide 6 - Diapositive

4K Fictiebegrippen

Slide 7 - Diapositive

Doelen van deze les
Je leert over de theorie achter fictie
Je herkent de begrippen in voorbeelden
Je kunt de begrippen toepassen bij het beantwoorden van vragen over fictie

Slide 8 - Diapositive

Autobiografie
Boek waarin de auteur zelf (schrijver) een beschrijving geeft  van (een deel van) haar / zijn leven.

Slide 9 - Diapositive

Biografie
Verhaal over iemands leven, door iemand anders geschreven.

Slide 10 - Diapositive

Hoofdpersoon
De persoon over wie het hele boek gaat.
Je kunt lezen wat hij/zij voelt en denkt.

Slide 11 - Diapositive

Bijfiguren
Personages die je minder goed leert kennen dan de hoofdpersoon. 

Slide 12 - Diapositive

Dystopie
Verhaal dat zich in de toekomst afspeelt. Meestal heeft er een ramp plaatsgevonden en/of zijn er mensen aan de macht gekomen die andere mensen onderdrukken. Daardoor is de wereld veranderd in een plaats waar je niet in zou willen leven. 

Slide 13 - Diapositive

Feelgoodverhaal
Een verhaal dat fijn is om te lezen of kijken, omdat het wensvervullend is. Je hoopt dat er iets fijns gebeurt met de hoofdpersoon en dat gebeurt dan ook. 

Slide 14 - Diapositive

Flashback

Een sprong terug in de tijd. Er wordt iets beschreven dat eerder is gebeurd (bijvoorbeeld omdat iemand zich iets herinnert.

Slide 15 - Diapositive

Genre
Het soort verhaal, bijvoorbeeld een griezelverhaal of een verhaal over geschiedenis.

Slide 16 - Diapositive

Ik- verhaal of hij/zij vorm
Een verhaal is vaak geschreven vanuit een ik- een hij- of een zij-vorm. 

Slide 17 - Diapositive

Historische boeken / verhalen
Historische boeken of verhalen zijn verhalen over geschiedenis.

Slide 18 - Diapositive

Informatief boek
Informatieve boeken zijn geschreven om je informatie te geven over een bepaald onderwerp. De meeste informatieve boeken bestaan uit korte hoofdstukjes met kopjes en vaak afbeeldingen.

Slide 19 - Diapositive

Inleven
Als je je inleeft kun je je voorstellen hoe het is om iemand anders te zijn of hoe iemand anders zich voelt.

Slide 20 - Diapositive

Karaktereigenschap
Een karaktereigenschap zegt iets over hoe iemand is. Bijvoorbeeld vrolijk, lui, slordig, grappig of rustig.

Slide 21 - Diapositive

Letterlijk / figuurlijk taalgebruik
'Het regent is een vorm van letterlijk taalgebruik, je zegt precies wat je bedoelt. 'De hemel huilt' is figuurlijk taalgebruik. Je bedoelt iets anders dan je letterlijk zegt.

Slide 22 - Diapositive

Onderwerp
Waar een verhaal over gaat. 
Bijvoorbeeld pesten, verliefdheid of voetbal.

Slide 23 - Diapositive

Ontwikkeling van een personage
In de meeste boeken, verhalen en films veranderen personages door wat ze meemaken. Die verandering noem je ontwikkeling.

Slide 24 - Diapositive

Overdrijving
Iets groter of erger maken dan het is.

Slide 25 - Diapositive

Parodie
Iets belachelijk maken door het na te doen.

Slide 26 - Diapositive

Perspectief
Het perspectief ligt bij de persoon in het verhaal van wie je weet wat hij denkt en voelt. Meestal is dat de hoofdpersoon.

Slide 27 - Diapositive

Realistisch
De personen in een verhaal maken dingen mee die in het echt ook kunnen gebeuren.

Slide 28 - Diapositive

Ruimte
De plaats waar een verhaal zich afspeelt. Bijvoorbeeld buiten of binnen, in een stad, een bos, op school of bij iemand thuis.

Slide 29 - Diapositive

Sciencefiction
Verhaal dat zich in de toekomst afspeelt en waarin technologieën worden gebruikt die nu (nog) niet bestaan.

Slide 30 - Diapositive

Sfeer
Hoe iets aanvoelt. 
Bijvoorbeeld griezelig of gezellig.

Slide 31 - Diapositive

Tijd
De tijd waarin een verhaal zich afspeelt. Historische verhalen kunnen zich bijvoorbeeld afspelen in de tijd van de Grieken en Romeinen, ridders en monniken, ontdekkers en hervormers, pruiken en revoluties of burgers en stoommachines.

Slide 32 - Diapositive

Uiterlijke kenmerken
Hoe iemand eruitziet. 

Slide 33 - Diapositive

Understatement
Iets kleiner of minder erg maken dan het is.




"het regent een beetje ..."

Slide 34 - Diapositive

Verhaallijn
Beschrijft (met een begin, middenstuk en einde) wat een personage meemaakt. Als een boek meerdere verhaallijnen heeft, hebben deze altijd iets met elkaar te maken.

Slide 35 - Diapositive

Vooruitwijzing
Aanwijzing dat er iets gaat gebeuren, vaak zonder dat je weet wat er gaat gebeuren. 

Slide 36 - Diapositive

Wisseling van tijd, plaats en perspectief
Een schrijver kan een verhaal spannend maken door regelmatig van tijd, plaats en/of perspectief te wisselen. Hij kan hiermee informatie geven, maar ook een beetje misleiden.

Slide 37 - Diapositive

Woordspeling
Een spelletje met woorden, een woordgrapje.
"Ze heeft dikke billen, maar ze zit er niet mee."

Slide 38 - Diapositive