HNE Duits M4 les 5: bepaaldonbepaaldbezit

• Duits
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 4

Herzlich willkommen M4

Montag 16. September 2024

Woche 38, meteorologischer Herbst

Was machen wir heute?

- wir reden über unser Wochenende

- wir schauen LOGO

- wie war es: (on)bepaalde lidwoord + bezittelijk voornaamwoord / naamvallen en ontleden

- Hausaufgaben + Prüfungsmaterial

Mittwoch : neem de examenbundel mee!

lernen

lesen

schwimmen

netflixen

essen

einen Ausflug machen

Freunden treffen

Feier haben

ins Kino gehen

Games spielen

arbeiten

Sport treiben

faulenzen

Formular 1 schauen

ausschlafen

Am Freitag

       Samstag 

       Sonntag 

Am Wochenende

Was hast du am Wochenende gemacht? Nenne 2 Sachen!

und

vormittags

mittags

abends

www.zdf.de

Bepaald & onbepaald lidwoord

Wie weet nog hoe het zat?

Bepaald & onbepaald lidwoord

Bepaalde lidwoorden: de & het

Onbepaalde lidwoorden: een & geen

Bepaald & onbepaald lidwoord

Bepaalde lidwoorden: de & het

der, die, das, die 

Onbepaalde lidwoorden: een & geen

ein(e), kein(e)

Geslacht van een zelfstandig naamwoord

Kies het juiste onbepaalde lidwoord:

der Lehrer

1. ein Lehrer
2. eine Lehrer

Kies het juiste onbepaalde lidwoord:

die Eltern

1. kein Eltern
2. keine Eltern

Kies het juiste onbepaalde lidwoord:

das Heft

1. ein Heft
2. eine Heft

Kies het juiste onbepaalde lidwoord:

der Löffel

1. kein Löffel
2. keine Löffel

Kies het juiste onbepaalde lidwoord:

die Cola

1. ein Cola
2. eine Cola

Kies het juiste onbepaalde lidwoord:

das Essen

1. kein Essen
2. keine Essen

Nu zelf: vul het juiste onbepaalde lidwoord in:
das Eis - (een) Eis

die Kartoffeln - (geen) Kartoffeln

der Orangensaft - (geen) Orangensaft

die Tasse - (een) Tasse

welke bezittelijke voornaam-
woorden ken je?

die Possesivpronomen (= de bezittelijke voornaamwoorden)

Nederlands	Duits: der of das	Duits: di e
mijn	mein	mein e
jouw	dein	dein e
zijn	sein	sein e
haar	ihr	ihr e
ons/onze	unser	unser e
jullie	euer	eur e
hun	ihr	ihr e
uw	Ihr	Ihr e

Bezittelijke voornaamwoorden

mijn

jouw

zijn

haar

ons/onze

jullie

hun/uw

mein

dein

sein

ihr

unser

euer

ihr/Ihr

Bezittelijke voornaamwoorden horen ook

bij de EIN-Gruppe:

mannelijk	vrouwelijk	onzijdig	meervoud
DER	DIE	DAS	DIE
(K)EIN	(K)EINE	(K)EIN	KEINE
asassa

meine

mein

mein

meine

Bezittelijk voornaamwoord:
vertaal: uw

1. Ihr-
2. ihr-
3. dein
4. euer

Wat zijn bezittelijke voornaamwoorden?

1. jij, u
2. mijn, jouw, jullie
3. onze, uw
4. hij, zij, ik

Bezittelijk voornaamwoord:
haar

1. sein(e)
2. ihr(e)
3. mein(e)
4. dein(e)

Bezittelijke voornaamwoorden
(mijn) ......... Mutter

1. mein
2. meine

(haar) ... Bruder

(jouw) ... Buch

(jullie) ... Kinder (mv)

(k)ein of (k)eine? 

der- en das- woorden (mannelijk & onzijdig) --> ein  of  kein

die- woorden (vrouwelijk & meervoud) --> eine of keine 

(k)ein of (k)eine? 

der- en das- woorden (mannelijk & onzijdig) --> ein  of  kein

die- woorden (vrouwelijk & meervoud) --> eine of keine 

Grammatik ab S. 66

naamvallen / zinsontleding

Weißt du noch?

In het Duits hebben zinsdelen naamvallen. Die naamvallen hangen af van hun plek in de zin. Met de blauwe kaart kun je uitvinden welke functie een zin heeft. Globaal: 

1e naamval = onderwerp van de zin

3e naamval = meewerkend voorwerp in een zin

4e naamval = lijdend voorwerp in een zin. 

Präpositionen/voorzetsels (S.27)

Ook zonder ontleden kun je er soms achterkomen welke naamval je moet gebruiken. Er zijn namelijk voorzetsels (op, onder, voor, met etc) die met een vaste naamval zijn. 

Präpositionen + 3. Fall

De voorzetsels die ervoor zorgen dat het woord erna ALTIJD een 3e naamval krijgt zijn:

AUS (uit)

BEI (bij)

MIT (met)

NACH (na/naar)

VON  (van/door)

ZU (naar)

Zie je deze voorzetsels in de zin? dan komt daarna dus de 3e naamval!

Präpositionen + 4. Fall

De voorzetsels die ervoor zorgen dat het woord erna ALTIJD een 4e naamval krijgt zijn:

DURCH (door)

FÜR (voor)

GEGEN (tegen)

OHNE (zonder)

UM  (om)

Zie je deze voorzetsels in de zin? dan komt daarna dus de 4e naamval!

Präpositionen

Er zijn meer van deze voorzetsels met een vaste naamval, die vind je op de blauwe grammaticakaart die je bij toetsen mag gebruiken. De voorgaande zijn de meest voorkomende. 

Kijk nog eens goed en probeer het te onthouden

3e naamval:

aus

bei

mit

nach 

von 

zu

4e naamval:

durch

für

gegen

ohne

um

Welk voorzetsel krijgt een 3e naamval

1. für
2. durch
3. ohne
4. nach

Welk voorzetsel krijgt een vierde naamval.

1. mit
2. zu
3. ohne
4. zwischen

Welk voorzetsel krijgt een vierde naamval.

1. nach
2. zwischen
3. um
4. seit

Heel even oefenen nog. 

Bij de volgende 2 vragen moet je kiezen uit

der (mannelijk, 1e naamval)

dem (mannelijk, 3e naamval)

den (mannelijk, 4e naamval)

Du gehst fahren mit ... Vater

1. der
2. dem
3. den

Das Geschenk ist für ... Onkel
(kies uit der/dem/den)

Heel even oefenen nog. 

Bij de volgende 2 vragen moet je kiezen uit

er (hij, 1e naamval)

ihm (hem, 3e naamval)

ihn (hem, 4e naamval)

Er hat nichts gegen ...

1. er
2. ihm
3. ihn

Ich bin gerne bei ...
(kies uit er/ihm/ihn)

Nu ... 

nog even door elkaar ontleden en de voorzetsels 

(met er/ihn/ihm en der/dem/den)

Der Mann kauft seiner Frau .... Hund (m).

1. der
2. dem
3. den

Ohne .... will ich nicht mehr leben

1. er
2. ihn
3. ihm

Der Onkel ist nett. ... macht immer Witze.

Hausaufgaben

Darum Deutsch: Grammatik E (online oder im Buch)

Examenmateriaal: wat moet ik leren voor het examen

Bis Mittwoch!