Vwo paragraaf 8.4

• Scheikunde
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 5

Leerdoelen paragraaf 8.4

Je leert

1. Je leert over het gevolg van de koolstofdioxide-uitstoot van fossiele brandstoffen.
   
2. Je leert over de koolstofdioxide-uitstoot in energiecentrales.
   
3. Je leert over biobrandstoffen: biomassa, biodiesel, bio-ethanol en biogas.
   
4. Je leert over de stookwaarde en C/H verhouding van koolstofhoudende brandstoffen.

Fossiele brandstoffen

Koolstof is (nog steeds) het element waar energie om draait

CO₂-uitstoot is een groot probleem

We gebruiken (veel) te veel fossiele brandstoffen

Op 2 augustus hadden we onze jaarlijkse voorraad opgemaakt

(earth overshoot day)

Langzame (lange) vs snelle (korte) koolstofkringloop

Principe 7 van groene chemie: gebruik van hernieuwbare stoffen

Biobrandstof

Biobrandstof wordt gemaakt uit biomassa

Biomassa = planten, hout, mest, snoeiafval, etc.

Biobrandstof is bijvoorbeeld biodiesel, biobenzine, etc.

Biobrandstof

Eerste generatie = gemaakt van eetbare (delen van) planten

Tweede generatie = gemaakt van niet-eetbare delen (afval) of van planten die geen landbouwgrond bezetten

Derde generatie = bacteriën of algen. Hier wordt nog steeds veel onderzoek naar gedaan

Hoeveel energie levert het op?

In Binas tabel 56 en 28B staan hier gegevens over

Tabel 56 geeft verbrandingswarmte per mol

In tabel 28B staat stookwaarde per kg of m3

Verbrandingswarmte vs stookwaarde

(niet helemaal hetzelfde...)

Hoeveel energie?

Naast de hoeveelheid energie is nog iets anders belangrijk

De verhouding koolstof en waterstof in de brandstof

De C/H-verhouding

Meer C = meer energie, maar ook meer CO2

Enkele belangrijke kentallen van brandstoffen

Berekenen van uitstoot g CO2 per J geleverde energie (voorbeeldberekening 36d)

• stel reactievergelijking volledige verbranding op
• bereken reactiewarmte (= verbrandingswarmte) per 
   mol brandstof (A)
• bereken massa CO2 dat vrijkomt bij reactie per mol
   brandstof (B)
• eindantwoord = B / A

Noteer

Aan de slag

Lees eerst goed paragraaf 8.4 

Maken: 40 en 41