Oefenen met soorten vragen - les 2

Leesvaardigheid Frans
Soorten vragen/ teksten
1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Leesvaardigheid Frans
Soorten vragen/ teksten

Slide 1 - Diapositive

Oefenen met soorten vragen
Les 2 

Slide 2 - Diapositive

Soorten vragen / type tekst

Slide 3 - Diapositive

Wat weten we al/nog over
het centraal examen
leesvaardigheid Frans?

Slide 4 - Question ouverte

Het centraal examen Frans:

1. 10 tot 12 korte, middellange en lange teksten.
2. krantenartikelen, ingezonden brieven, interviews, boekbesprekingen, ...
3. over deze teksten beantwoord je 40 tot 45 vragen
4. het examen leesvaardigheid duurt ongeveer 2,5 uur.

Slide 5 - Diapositive

soorten examenvragen?

Slide 6 - Carte mentale

De vragen zijn verdeeld over volgende vraagsoorten:

1. gesloten vragen: (! 60% van de scorepunten!)
1a. meerkeuzevragen (vorige les behandeld)
1b. meerkeuze invulvragen (les 2)

2. voorgestructureerde vragen:
2a. combinatie/matchingsvragen
2b. beweringsvragen
2c. ordeningsvragen

3. citeervragen
4. open vragen

Slide 7 - Diapositive

1. Gesloten vragen

Slide 8 - Diapositive

1a Meerkeuzevragen (herhaling)
1. Zorg ervoor dat je de vraag en bijhorende antwoorden goed begrijpt.
  Zoek de woorden die je niet begrijpt op.
2. Kijk goed of de vraag over de hele tekst of alleen over een alinea gaat. 
3. Beantwoord de vraag eerst voor jezelf zonder naar de antwoorden te kijken. 
4. Heb je voor jezelf het antwoord geformuleerd? Kijk dan pas naar de mogelijke antwoorden.
 Zit jouw antwoord ertussen? Kies dan dat antwoord als correcte antwoord

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

1a Meerkeuzevragen
1. Lisez les questions.
2. Lisez le texte ( en utilisant la stratégie!)
3. Répondez aux questions.
timer
5:00

Slide 12 - Diapositive

De qui et de quoi l'auteur parle-t-il
aux deux premiers alinéas?
A
Des clients et de l'assortiment du HEMA.
B
Des fondateurs et des prix unitairs du HEMA.
C
Du directeur général et du premier magasin HEMA.
D
Du personnel et de la qualité des produits HEMA.

Slide 13 - Quiz

Laquelle ou lesquelles des affirmations suivantes
correspond(ent) au troisième alinéa?
1. Au début du vingtième siècle, la classe élite aux Pays-Bas parlait français.

2. Le Bijenkorf était longtemps considéré comme un magasin chic, tandis que le HEMA était perçu comme un magasin plutôt pour les pauvres.
A
La première
B
La deuxième
C
Les deux
D
Aucune

Slide 14 - Quiz

1b Meerkeuze-invulvragen
 = een vraag waarbij uit de tekst een woord, woordgroep of zin is weggelaten. Er is keuze uit een beperkt aantal antwoorden , waarvan er één het juiste is.

1. Lees de zin(nen) voor en na de open plek gedetailleerd.
2. Bekijk de antwoordmogelijkheden en probeer de betekenis van onbekende woorden te raden. Lukt dit niet, zoek ze dan op in een woordenboek.
3. Vul de antwoordmogelijkheden één voor één in totdat je een goed lopende en inhoudelijk correcte zin krijgt. Moet je een signaalwoord invullen, let dan ook op het verband tussen de zinnen voor en na de open plek!

Slide 15 - Diapositive

Op zoek naar verbanden? 
Les connecteurs!
- Staat de open plek aan het einde van de alinea?
 Dan zou een signaalwoord dat een opsommend verband aangeeft niet logisch zijn. Een signaalwoord dat een concluderend verband aangeeft (bref, pour conclure, donc) zou in dit geval logischer zijn.

- Staat de open plek na een zin waarin een bewering wordt gedaan? 
Dan zou het kunnen dat deze bewering door middel van een voorbeeld geïllustreerd wordt (par exemple, ainsi, comme) of dat er een uitleg wordt gegeven voor deze bewering (car, parce que, c'est pourquoi)

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Diapositive

1b Meerkeuze-invulvragen
1. Lisez les questions. 
Quelle est la traduction des connecteurs (signaalwoorden)?
2. Lisez le texte ( en utilisant la stratégie!)
3. Répondez aux questions.
timer
5:00

Slide 20 - Diapositive

Choississez les mots qui manquent
au deuxième alinéa
A
alors que (tegenstelling - terwijl)
B
à mesure que (voorwaarde - als)
C
de sorte que (gevolg - zodanig dat)
D
parce que (reden - omdat)

Slide 21 - Quiz

Choississez les mots qui manquent au troisième alinéa
A
De cette façon (conclusie - op deze manier)
B
En plus (uitbreiding, opsomming - daarenboven)
C
En revanche (tegenstelling - daarentegen)
D
Par hasard (toevallig)

Slide 22 - Quiz

Au travail!
1. Travaillez avec ton voisin / ta voisine.

2. Lisez les deux textes: 
"Dans les coulisses du Festival de Cannes"
"Do you speak touriste?"

3. Répondez aux questions fermées (gesloten vragen: meerkeuze + meerkeuze-invul) 
timer
10:00

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Diapositive

Wat neem je mee uit de les van vandaag?

Slide 26 - Question ouverte

Oefenen (met gesloten vragen)?
"C'est forgeant qu'on devient forgeron" :)

examenblad.nl
raadpleeg aangereikte (digitale) bronnen
herhaal de signaalwoorden (lijst!)

Slide 27 - Diapositive