PW Geschiedenis, het oude Egypte (par. 2.1 t/m 2.4)

Welk tijdvak hoort bij het oude Egypte? Kies de juiste afbeelding.
A
B
C
D
1 / 22
suivant
Slide 1: Quiz
GeschiedenisMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Welk tijdvak hoort bij het oude Egypte? Kies de juiste afbeelding.
A
B
C
D

Slide 1 - Quiz

Waarom woonden de Egyptenaren dicht langs de Nijl?
A
Omdat de Nijl tot ver in het zuiden goed bevaarbaar was.
B
Omdat de Nijl een verkeersweg tussen de dorpen was.
C
Omdat de Nijl het leefgebied was van watervogels en vissen.
D
Omdat alleen het gebied bij de Nijl voor landbouw geschikt was.

Slide 2 - Quiz

Welke zin is juist? Waterhuishouding (irrigatie) was in Egypte nodig om …
A
het land tegen de jaarlijkse overstroming te beschermen.
B
water vast te houden voor de droge tijd.
C
het overvloedige regenwater te laten afvloeien.
D
scheepvaart mogelijk te maken.

Slide 3 - Quiz

Welke zin is juist? De grond langs de Nijl was vruchtbaar omdat …
A
daar elk jaar veel regen viel.
B
de Nijl het land onder water zette.
C
de Nijl na overstroming een laagje slib achterliet.
D
bij de Nijl dammen en kanalen werden aangelegd.

Slide 4 - Quiz

Waarvan leefden de Egyptenaren vooral?
A
Akkerbouw en visvangst.
B
Akkerbouw en veeteelt.
C
Akkerbouw en jagen.
D
Veeteelt en jagen.

Slide 5 - Quiz

Wanneer ontstond er in Egypte een landbouwsamenleving?
A
Omstreeks 7000 v.C.
B
Omstreeks 5500 v.C.
C
Omstreeks 3500 v.C.
D
Omstreeks 1500 v.C.

Slide 6 - Quiz

Waardoor ontstonden in Egypte verschillende beroepen?
A
Doordat de landbouw zoveel opbracht.
B
Doordat er te weinig vruchtbaar land was.
C
Doordat de steden werden samengevoegd tot één staat.
D
Doordat de Egyptenaren goed waren in techniek.

Slide 7 - Quiz

Wanneer ontstond in Egypte een landbouwstedelijke samenleving?
A
Omstreeks 5500 v.C.
B
Omstreeks 3500 v.C.
C
Omstreeks 1500 v.C.
D
Omstreeks 500 v.C.

Slide 8 - Quiz

Welke zin is juist? Een landbouwstedelijke samenleving is een samenleving …
A
waarin mensen in dorpen wonen en leven van landbouw.
B
waarin de meeste mensen in dorpen wonen, maar waarin ook steden bestaan.
C
waarin de meeste mensen in steden wonen en leven van handel en ambacht.
D
waarin de mensen in steden wonen en leven van de landbouw.

Slide 9 - Quiz

Waarom waren steden belangrijk voor Egypte?
A
In de steden groeide de bevolking.
B
In de steden waren geen overstromingen.
C
In de steden werd gehandeld.
D
In de steden woonden boeren.

Slide 10 - Quiz

Waardoor moesten de Egyptische boeren samenwerken?



A
Door bedreigingen van vijandelijke legers.
B
Door de overstromingen van de Nijl.
C
Door de hoge opbrengst van de landbouw.
D
Door de zwaarte van de arbeid op het land.

Slide 11 - Quiz

Welke omschrijving hoort bij een ambtenaar?
A
Iemand die producten maakt met zijn handen en gereedschap.
B
iemand in dienst van een bestuur.
C
Iemand die moet gehoorzamen aan een regering.
D
Iemand die zijn brood verdient met het kopen en verkopen van goederen.

Slide 12 - Quiz

Wat is een staat?
A
Een gebied met een regering
B
Een ander woord voor Egypte omstreeks 1500 v.C.
C
Een groot rijk met grenzen en een hoofdstad.
D
Een landbouwstedelijke samenleving met één regering.

Slide 13 - Quiz

Wanneer ontstond het schrift in Egypte?
A
Omstreeks 7000 v.C.
B
Omstreeks 5000 v.C.
C
Omstreeks 3000 v. C
D
Omstreeks 1500 v.C.

Slide 14 - Quiz

Welke zin past bij een polytheïstisch godsdienst?
A
Katholieken bidden in de naam van de vader, de zoon en de heilige geest.
B
In de geloofsbelijdenis van de Islam staat dat Allah de enige ware god is.
C
Hindoestanen geloven dat de goden Visjnoe en Brahma de wereld hebben geschapen.
D
Volgens de joden is het verboden om de naam van god uit te spreken.

Slide 15 - Quiz

Welke zin is juist? De oude Egyptenaren hadden een polytheïstische godsdienst omdat ...
A
er honderden priesters waren in Egypte.
B
zij in veel goden geloofden.
C
zij in één god geloofden.
D
er twee soorten tempels waren; voor goden en overleden farao's.

Slide 16 - Quiz

Wat moest een dode doen als hij voor de god Osiris verscheen?
A
Antwoorden op vragen hoe hij op aarde had geleefd.
B
Laten zien of hij goed was gemummificeerd
C
Laten zien of hij rijk was.
D
Vertellen hoe hij begraven wilde worden.

Slide 17 - Quiz

Gebruik de bron. In de bron zijn 6 woorden weggelaten. Waar moeten de woorden staan?

“Het Dodenboek is een verzameling magische teksten en begrafenisliederen die op … (1) zijn geschreven en die naast … (2) worden gelegd. De bedoeling van het Dodenboek is ervoor te zorgen dat de overledene in het … (3) overleeft. Daarom zijn er veel lofzangen op de goden van het oude Egypte, in het bijzonder … (4). Zij regeren immers over het immens grote en gevaarlijke rijk van de duisternis. De … (5) teksten kunnen de wereld van de doden tot leven wekken, de overledene op zijn lange eeuwigdurende reis naar het hiernamaals beschermen. Het is een soort … (6).”

A
(1) De mummie, (2) papyrus, (3) wegwijzer, (4) Ra en Osiris, (5) magische, (6) Hiernamaals.
B
(1) Papyrus, (2) de mummie, (3) hiernamaals, (4) Ra en Osiris, (5) magische, (6) wegwijzer.
C
(1) Papyrus, (2) Ra en Osiris, (3) de mummie, (4) magische, (5) wegwijzer, (6) Hiernamaals.
D
(1) De mummie, (2) Ra en Osiris, (3) magische, (4) Ra en Osiris, (5) wegwijzer, (6) papyrus

Slide 18 - Quiz

Waar zorgen priesters voor?
A
Voor de bouw van tempels.
B
Voor de vrede en de veiligheid in het land.
C
Voor het contact tussen de farao en de goden.
D
Voor het contact tussen goden en mensen.

Slide 19 - Quiz

Gebruik de bron. Welke vraag is met deze bron te beantwoorden?

“Na de dood verscheen de dode voor Osiris, de god van de onderwereld, om te vragen of Osiris hem wilde toelaten tot het dodenrijk. Om Osiris over te halen, sprak de dode de volgende woorden: “Ik ben niet slecht geweest voor anderen. Ik heb mijn ouders niet gedood. Ik heb niet gelogen. Ik heb niemand verraden. Ik heb goed geofferd aan de goden. Ik heb geen voedsel van de doden gestolen. Ik heb het water op de akkers niet tegengehouden.”
A
Hoe gingen Egyptenaren met hun familie om?
B
Op welke manier werden de doden begraven in Egypte?
C
Welke godsdienstige gewoonten hadden de Egyptenaren?
D
Welke goede daden deden Egyptenaren tijdens hun leven?

Slide 20 - Quiz

Wat was de naam van de Egyptische oppergod?
A
Osiris
B
Horus
C
Seth
D
Amon-Ra

Slide 21 - Quiz

Waarom noemen we de cultuur van de oude Egyptenaren (hoog) ontwikkeld?
A
Zij leefden in een landbouwstedelijke samenleving
B
Zij hadden al veel bereikt op het gebied van techniek en wetenschap
C
Zij hadden een natuurgodsdienst en vereerden veel goden
D
Zij hadden een samenleving met grote sociale verschillen

Slide 22 - Quiz