Grammatica Blok 3

Grammatica
Blok 3 
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Grammatica
Blok 3 

Slide 1 - Diapositive

Doelen
Zinsontleding
- het voorzetselvoorwerp benoemen.
- Je kunt de koppelwerkwoorden benoemen in een zin. 

Slide 2 - Diapositive

Weet je het nog?
quiz

Slide 3 - Diapositive

De politie schrijft bekeuringen uit aan de gracht.

Benoem wwg, ond en lv. (noteer ze onder elkaar)

Slide 4 - Question ouverte

We konden vragen stellen aan de docent.

Benoem: wwg, ond en lv. (Noteer ze onder elkaar)

Slide 5 - Question ouverte

Miki stuurt me een berichtje met haar telefoon.

Benoem wwg, ond en lv. (noteer ze onder elkaar)

Slide 6 - Question ouverte

Met een zwaai gooide de directeur de deur dicht.

Benoem wwg, ond, lv, mv en bijw.bep (noteer ze onder elkaar, als het er niet in zit, noteer je het niet. )

Slide 7 - Question ouverte

Pepijn liet Eva zijn website zien op de tablet.

Benoem: wwg, ond, lv, mv, bijw.bep. (noteer ze onder elkaar, als het er niet in zit, noteer je het niet.)

Slide 8 - Question ouverte

Extra oefenen?
Methode bijspijkeren

Youtube

Cambiumned.nl

Slide 9 - Diapositive

Bijvoeglijke bepaling
Zit binnen een ander zinsdeel.
Vertelt iets over een zelfstandig naamwoord.
Kan voor of achter een zelfstandig naamwoord staan. Als het er achter staat, begint het met een voorzetsel.

Geeft vaak antwoord op de vraag: welke?
Voorbeelden:
In de vieze vuilnisbak lagen grote zakken.
Hij is de huidige trainer van Oranje.
Een bekende popster uit Amerika heeft750 miljoen albums verkocht.

Slide 10 - Diapositive

Verschil bijvoeglijke bepaling en bijwoordelijke bepaling
Bijwoordelijke bepaling: is een zinsdeel
- Vertelt iets over de handeling.
- Geeft aan wanneer, waar, hoe of waarom iets gebeurt.
- Waar, wanneer, waardoor, waarmee, waarnaar, hoe, hoeveel?
- Kun je voor de pv plaatsten, zonder dat de betekenis van de zin verandert.

Bijvoeglijke bepaling: staat binnenin een zinsdeel. 
- Vertelt iets over een znw. 
- Geeft vaak antwoord op de vraag: welke?
- Kun je niet voor de pv plaatsen, omdat dan de betekenis van de zin verandert.

Slide 11 - Diapositive

Bijstelling 
Is een deel van een zinsdeel.
Staat altijd tussen komma's, of na een komma na het znw.

Voorbeelden:
Mevrouw Vlaming, mijn docente geschiedenis, is uitgeroepen tot de leukste docent van het jaar.
In Rome, de schitterende hoofdstad van Italië, hebben we afgelopen zomer het bottenmuseum bezocht.

Slide 12 - Diapositive

Voorzetsel voorwerp 
- Is een zinsdeel
- Begint altijd! met een voorzetsel.
- Dit voorzetsel is een vast voorzetsel bij een zelfstandig ww van de zin. 
- Je kan het niet of bijna niet vervangen door een ander voorzetsel. 
Vb.
1. Op een hete dag snakt iedereen naar een beetje verkoeling.
2. Je stemt toch ook op mijn broer?
Zin 1: naar is het vaste vz bij het ww snakken. Het zinsdeel naar een beetje verkoeling  is het voorzetselvoorwerp.
Zin 2: op is het vaste vz bij het ww stemmen. Het zinsdeel  op mijn broer is het voorzetselvoorwerp.

Slide 13 - Diapositive

Verschil tussen voorzetselvoorwerp en bijwoordelijke bepaling
Een voorzetselvoorwerp begint net als veel bijwoordelijke bepalingen met een voorzetsel. 
Er zijn wel verschillen:
- als het voorzetsel letterlijk iets over een plaats of tijd zegt, is het een bijwoordelijke bepaling: Het broedkastje hangt in de boom.
- als het voorzetsel door een ander voorzetsel kan worden vervangen, is het een bijwoordelijke bepaling: Ik wacht op/ naast/ achter/ in de winkel.

Slide 14 - Diapositive

Mijn moeder is erg gehecht aan haar spullen.

Benoem het vzvw.

Slide 15 - Question ouverte

De leerlingen streven erg naar goede cijfers.

Benoem het vzvw.

Slide 16 - Question ouverte

De koppelwerkwoorden
Er zijn 9 koppelwerkwoorden:  zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken en voorkomen. 

Het koppelwerkwoord geeft géén handeling aan, maar koppelt het onderwerp van de zin aan het deel waarin een bijvoeg.nw of znw staat. Het onderwerp doet niet iets, maar is iets.

Vb. Shayla is een gezellige vriendin. (is geeft geen handeling aan, het koppelt Shayla aan een gezellige vriendin.

Slide 17 - Diapositive

Koppelwerkwoord
- Als het kww het ond koppelt aan een deel met een zelfs.nw, dan kun je het kww meestal vervangen door een =-teken. 
Shayla is een gezellige vriendin.
Shayla = een gezellige vriendin.
- Als het kww het ond koppelt aan een deel met een bijv.nw, dan kun je het bijv.nw voor het znw in het onderwerp plaatsen.
De leraar wordt ongeduldig van je gezeur.
De ongeduldige leraar.

Slide 18 - Diapositive

Kww als volt.dw of infinitief
In een zin kunnen ook een hww en  een kww voorkomen. Het kww  is dan een volt.dw of een infinitief.
Vb. Junior is twee weken ziek geweest.
Kww= geweest, Hww= is.
Vb. Zal hij nu voorlopig niet meer ziek zijn?
Kww= zijn, Hww= zal.

Slide 19 - Diapositive

Kww/hww/zww
De werkwoorden zijn, worden en blijven kunnen als kww of als hww worden gebruikt. 
De werkwoorden zijn en blijven kunnen ook als zww worden gebruikt, dan hebben ze de betekenis van 'zich ergens bevinden'. 

Een kww en een zww kunnen nooit tegelijk in een zin voorkomen!

Slide 20 - Diapositive

Oefenen
CambiumNed, zelftoets (heb je hem al gemaakt, ik kan de antwoorden verwijderen), bijspijkeren online methode.

Slide 21 - Diapositive