Persoonlijk voornaamwoord

   
   Persoonlijk Voornaamwoord

    - Wie doet iets?
    





Ik ben op school.
Jij loopt naar de Aldi.
Hebben wij nu Nederlands les?
1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2Middelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

   
   Persoonlijk Voornaamwoord

    - Wie doet iets?
    





Ik ben op school.
Jij loopt naar de Aldi.
Hebben wij nu Nederlands les?

Slide 1 - Diapositive


Ik ga naar de winkel vandaag.
Ga jij ook naar de winkel?

Hij gaat niet naar de winkel.


Zij gaat wel naar de winkel.


Het blikje cola in de winkel is duur.

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Vidéo

Je kan een naam schrijven. Je kan ook geen naam schrijven, maar wel een persoonlijk voornaamwoord.

Anna pakt een boek uit de kast.

Anna is de naam van een vrouw.
Dan schrijf je:

 Zij pakt een boek uit de kast.

Slide 4 - Diapositive

Nog een voorbeeld:

Morgen wil ik voetballen met Ameer.
Ik vraag: ''Ameer, wil jij morgen voetballen?''


Ik zie dat de voetbal leeg is.
Het is een lekke voetbal.


Slide 5 - Diapositive



Wij
zitten nu in de klas.

Jullie zijn leerlingen op de ISK.
           Jullie = hier / dichtbij

Zij zijn om 15:00 vrij vanmiddag.
           Zij = daar / verder weg

Slide 6 - Diapositive


Mijn broer en ik fietsen samen naar school.

Mijn broer en ik = 2 personen.
Ik = 1 van de personen.

Dan wordt het:

Wij fietsen samen naar school.

Slide 7 - Diapositive


Willen Ameer en Anna morgen zwemmen?

Ameer en Anna = 2 personen.
Ik ≠ Ameer of Anna. 
Ik vraag iets aan Ameer en Anna.

Dan wordt het:

Willen jullie morgen zwemmen?

Slide 8 - Diapositive

Leerlingen in klas 1R hebben vandaag les tot 15:00.

Leerlingen in klas 1R = 2+ personen
Ik ≠ Klas 1R
Klas 1R is niet hier. We praten over klas 1R.

Dan wordt het:

Zij hebben vandaag les tot 15:00.

Slide 9 - Diapositive

Marie koopt nieuwe schoenen.
''Koopt..........nieuwe schoenen?''
A
wij
B
jullie
C
hij
D
zij

Slide 10 - Quiz

Fatima en Tim lopen in de winkel.
''.........lopen in de winkel.''
A
zij
B
ik
C
wij
D
weet ik niet

Slide 11 - Quiz

Kadir en Alan moeten huiswerk maken.
''...............moeten huiswerk maken.''
A
ik
B
wij
C
jullie
D
hij

Slide 12 - Quiz

Piet en Ria gaan naar de markt.
''Gaan ..........naar de markt?''
A
wij
B
zij
C
ik
D
hij

Slide 13 - Quiz

Ik vraag aan Bram of hij mee gaat.
"Bram, ga ............ook mee?"
A
jij
B
hij
C
jullie
D
zij

Slide 14 - Quiz

Ik wil een goedkope jas kopen.
''Is ............ een goedkope jas?''
A
wij
B
het
C
ik
D
zij

Slide 15 - Quiz

Over 3 weken is het vakantie voor iedereen op school.
''Over 3 weken hebben ............. vakantie.''
A
wij
B
jullie
C
zij
D
jij

Slide 16 - Quiz

Maak het werkblad.

Klaar?

Schrijf 6 zinnen.
1 met elk persoonlijk voornaamwoord.

Ook klaar?

Woordenlijst Zebra / Lezen

Voorbeeld:

Ik ben nu op school.
Jij loopt naar ...
Hij/Zij/Het is ...
Wij ...
Jullie ...
Zij ...

Slide 17 - Diapositive



Ik
Jij
Hij/Zij/Het

Wij
Jullie
Zij
Werkwoord: zijn

ben
bent
is

zijn
zijn
zijn

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Diapositive