M3 PT Reading Practice 2 - review

Go to: www.lessonup.app
Enter the code that you see below on your left
1 / 35
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

Cette leçon contient 35 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Go to: www.lessonup.app
Enter the code that you see below on your left

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Wat betekent belongings?
A
stuur
B
eigendommen (spullen)
C
nummerplaten
D
motor

Slide 3 - Quiz

Wat betekent engine?
A
stuur
B
eigendommen (spullen)
C
nummerplaten
D
motor

Slide 4 - Quiz

Wat betekent number plates?
A
stuur
B
eigendommen (spullen)
C
nummerplaten
D
motor

Slide 5 - Quiz

Wat betekent steering wheel?
A
stuur
B
eigendommen (spullen)
C
nummerplaten
D
motor

Slide 6 - Quiz

Wat betekent were?
A
beschadigd
B
veranderd
C
waren (lagen)
D
geblokkeerd

Slide 7 - Quiz

Wat betekent damaged?
A
beschadigd
B
veranderd
C
waren (lagen)
D
geblokkeerd

Slide 8 - Quiz

Wat betekent changed?
A
beschadigd
B
veranderd
C
waren (lagen)
D
geblokkeerd

Slide 9 - Quiz

Wat betekent blocked?
A
beschadigd
B
veranderd
C
waren (lagen)
D
geblokkeerd

Slide 10 - Quiz

Slide 11 - Diapositive

Wiens eigendommen (spullen) lagen nog in de auto?

Slide 12 - Question ouverte

Kun je nog in een auto rijden als de nummerplaten verwisseld zijn?
A
Ja
B
Nee

Slide 13 - Quiz

Kun je nog in een auto rijden als het stuur geblokkeerd is?
A
Ja
B
Nee

Slide 14 - Quiz

The correct answer to question 4 is:
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 15 - Quiz

Slide 16 - Diapositive

Hoeveel punten kun je verdienen bij vraag 6?
A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 17 - Quiz

Juist / onjuist vragen voor 2 punten.
4 goed = 2 punten
3 goed = 1 punt
2 of minder goed = 0 punten :-(   !!!!!

Slide 18 - Diapositive

1. What was the advice?
A
Een andere auto stelen
B
Haar eigen auto terugstelen
C
Niks doen

Slide 19 - Quiz

1. Hoe moest ze haar eigen auto terugstelen?

Slide 20 - Question ouverte


.
Als je juist antwoordt, moet je kunnen zeggen in welke regel staat dat het juist is.
Als het juiste antwoord nergens staat OF als het er anders staat, is het antwoord onjuist.

Slide 21 - Diapositive

1. In welke regel van welke alinea staat dat Tina's man weigerde om de auto terug te stelen door het stuurslot stuk te maken?

Slide 22 - Question ouverte

2. In welke regel van welke alinea staat dat Tina al eerder slachtoffer is geworden van autodiefstal?

Slide 23 - Question ouverte

3. Hoe zeg je in het Engels verzekeraar / verzekeringsmaatschappij. Je vindt het antwoord in alinea 6.

Slide 24 - Question ouverte

3. De suggestie van de politie met betrekking tot de verzekeringsmaatschappij was om hen de auto op te laten halen. Dit zou betekenen dat:
A
Tina 100 pond moest betalen.
B
Tina haar no-cleam kwijt zou zijn.

Slide 25 - Quiz

4. In alinea 13 staat: "The spokesman (A spokesman for Greater Manchester Police - alinea 11) said the car's number plates had been taken away for fingerprinting.

Is 4 juist of onjuist?
A
Juist
B
Onjuist

Slide 26 - Quiz

Slide 27 - Diapositive

The contestants are all due to fly out to ... a week before the start of the show.

What betekent contestants?
A
verschijnen / verwachten
B
vliegen naar
C
deelnemers
D
voor

Slide 28 - Quiz

The contestants are all due to fly out to ... a week before the start of the show.

What betekent due?
A
verschijnen / verwachten
B
vliegen naar
C
deelnemers
D
voor

Slide 29 - Quiz

Due / due to
  • The assignment is due on 1 June.
  • The baby is due in January.
  • The amount due is $2000.
  • In due time we hope to succeed.
  • You have to pay your dues.

Slide 30 - Diapositive

www.vandale.nl

Slide 31 - Diapositive

The contestants are all due to fly out to ... a week before the start of the show.

What betekent fly out?
A
verschijnen / verwachten
B
vliegen naar
C
deelnemers
D
voor

Slide 32 - Quiz

The contestants are all due to fly out to ... a week before the start of the show.

What betekent before?
A
verschijnen / verwachten
B
vliegen naar
C
deelnemers
D
voor

Slide 33 - Quiz

Slide 34 - Diapositive

What is the correct answer to question 13?
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 35 - Quiz