Asking questions with to be

Asking questions with to be
and can
1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Asking questions with to be
and can

Slide 1 - Diapositive

Asking questions with to be 
Je moet het rijtje van to be uit je hoofd kennen.
I am
You are
He/She/It is
We are
You are
They are

Slide 2 - Diapositive

Asking questions with to be
Hoe maak je een vraagzin met het werkwoord 'to be'?

Regel:
Je zet Am, Is of Are vooraan de zin
Voorbeeld
They are really cool. --> Are they really cool? 

Slide 3 - Diapositive

Asking questions with can
Voor het werkwoord can is het rijtje nog makkelijker:
I can
You can
He can
She can
It can
We can
They can

Slide 4 - Diapositive

De regel is hetzelfde:
Bij Can is de regel hetzelfde als bij to be:

Hoe maak je een vraagzin met het werkwoord 'can'?
Regel:
Je zet can vooraan de zin
Voorbeeld
They can help you. --> Can they help you?

Slide 5 - Diapositive

Let's practise
We gaan oefenen met het maken van vraagzinnen met het werkwoord 'to be'. 
Je ziet de bevestigende zin en 
daar moet je een vraagzin van maken. 
Let's go! 

Slide 6 - Diapositive

Maak vragend:
We are good students.

Slide 7 - Question ouverte

Maak vragend:
We can sing well.

Slide 8 - Question ouverte

Maak vragend:
He is good at history.

Slide 9 - Question ouverte

Maak vragend:
The kids are okay.

Slide 10 - Question ouverte

Maak vragend:
You can ask him.

Slide 11 - Question ouverte

Maak vragend:
Chris and Shirley are a couple.

Slide 12 - Question ouverte

Maak vragend:
I am the best.

Slide 13 - Question ouverte

Maak vragend:
I am playing the violin.

Slide 14 - Question ouverte

Hoe maak je een vraagzin met het werkwoord 'to be'?
A
Zet 'not' achter am, is of are
B
Zet een vraagteken achter de zin.
C
Zet am, is of are vooraan de zin en eindig met ?
D
Zet to be vooraan de zin.

Slide 15 - Quiz

Wat zijn de vormen van to be?
A
have en has
B
am, is, are
C
do en does
D
to be

Slide 16 - Quiz

Welcome
Asking Questions with 
to do

Slide 17 - Diapositive

Welcome
Geen, to be, can 
Soms moet je een vraag stellen over iets wat je kan uitbeelden:
Dan gebruik je "to do"

Fiets jij naar school?
Do you cycle to school?

Slide 18 - Diapositive

Welcome
Het rijtje:
I do
You do
He does
She does
It does
We do
They do

Slide 19 - Diapositive

Welcome
Het vraag rijtje:
Do I.... ?
Do you...?
Does he...?
Does she...?
Does it...?
Do we...?
Do they...?

Slide 20 - Diapositive

Welcome
Werkwoorden = uitbeelden
Denk aan: schrijven, fietsen, lopen, slapen, rijden, eten, inpakken, leren etc.

To do helpt deze werkwoorden

Slide 21 - Diapositive

Welcome
Bijvoorbeeld
Fiets jij naar school?

  • Fietsen = uitbeelden
  • Fietsen heeft hulp nodig
  • Wie helpt?
  • to do
  • Do you cycle to school.
vraag rijtje
Do I...?                  
Do you...?
Does he...?
Does she...?
Do we...?
Do they...?                   

Slide 22 - Diapositive

Werkwoorden die je kan uitbeelden

Slide 23 - Carte mentale

Maak vragend:
He tells a story.

Slide 24 - Question ouverte

Maak vragend:
We take the bus.

Slide 25 - Question ouverte

Maak vragend:
She eats breakfast at 8 o'clock.

Slide 26 - Question ouverte

Maak vragend:
I talk loudly.

Slide 27 - Question ouverte

Interview:
Interview your classmate:
Use the stones in your book
 on page one hundred and thirty-two
Pick 5 questions to ask your classmate
Write down the answers.
Switch roles after you have done this.

Slide 28 - Diapositive