Werkwoorden op -ir

Werkwoorden op -ir
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Werkwoorden op -ir

Slide 1 - Diapositive

Wat is de vertaling van:
réussir
A
blozen
B
eindigen
C
invullen
D
slagen

Slide 2 - Quiz

Wat is de vertaling van:
remplir
A
blozen
B
eindigen
C
invullen
D
slagen

Slide 3 - Quiz

Wat is de vertaling van:
rougir
A
blozen
B
eindigen
C
invullen
D
slagen

Slide 4 - Quiz

Wat is de vertaling van:
grandir
A
groeien
B
nadenken
C
kiezen
D
slagen

Slide 5 - Quiz

Wat is de vertaling van:
choisir
A
groeien
B
nadenken
C
kiezen
D
slagen

Slide 6 - Quiz

Wat is de vertaling van:
réfléchir
A
groeien
B
nadenken
C
kiezen
D
slagen

Slide 7 - Quiz

Wat is de vertaling van:
finir
A
blozen
B
eindigen
C
invullen
D
slagen

Slide 8 - Quiz

Werkwoorden op -ir
Welke regel pas je toe bij de imparfait?
A
stam + uitgang (is,is,it,issons,issez, issent)
B
avoir + volt.dw (stam+i)
C
stam nous-vorm + uitgang (ais,ais,ait,ions,iez,aient
D
stam + uitgang (e,es,e,ons,ez,ent)

Slide 9 - Quiz

Werkwoorden op -ir
Welke regel pas je toe bij de présent?
A
stam + uitgang (is,is,it,issons,issez, issent)
B
avoir + volt.dw (stam+i)
C
stam nous-vorm + uitgang (ais,ais,ait,ions,iez,aient
D
stam + uitgang (e,es,e,ons,ez,ent)

Slide 10 - Quiz

Werkwoorden op -ir
Welke regel pas je toe bij de passé composé?
A
stam + uitgang (is,is,it,issons,issez, issent)
B
avoir + volt.dw (stam+i)
C
stam nous-vorm + uitgang (ais,ais,ait,ions,iez,aient
D
stam + uitgang (e,es,e,ons,ez,ent)

Slide 11 - Quiz

Werkwoorden op -er
Welke regel pas je toe bij de présent?
A
stam + uitgang (is,is,it,issons,issez, issent)
B
avoir + volt.dw (stam+i)
C
stam nous-vorm + uitgang (ais,ais,ait,ions,iez,aient
D
stam + uitgang (e,es,e,ons,ez,ent)

Slide 12 - Quiz

In welke tijd staat deze zin?
J'ai choisi un cadeau.
A
présent
B
imparfait
C
passé composé
D
futur proche

Slide 13 - Quiz

In welke tijd staat deze zin?
Je vais réfléchir
A
présent
B
imparfait
C
passé composé
D
futur proche

Slide 14 - Quiz

In welke tijd staat deze zin?
Je rougis très vite
A
présent
B
imparfait
C
passé composé
D
futur proche

Slide 15 - Quiz

In welke tijd staat deze zin?
Je finissais toujours mes devoirs
A
présent
B
imparfait
C
passé composé
D
futur proche

Slide 16 - Quiz

Vertaal
Nous rougissons

Slide 17 - Question ouverte

Vertaal
Elle a réussi

Slide 18 - Question ouverte

Vertaal
Tu grandissais

Slide 19 - Question ouverte

Vertaal
Nous avons réfléchi

Slide 20 - Question ouverte

Vertaal
Ils remplissent

Slide 21 - Question ouverte

www.verbuga.eu
1. Klik op de Nederlandse vlag 
2. Klik bij tijden op: présent, imparfait en passé composé
3. Klik bij 'regelmatige' op: choisir
4. Vink het vakje Nederlands-Frans aan
5. Klik op: bevestig
6. Als het goed gaat voeg je later de volgende werkwoorden toe:
finir, grandir, rougir, réfléchir, réussir en remplir

Slide 22 - Diapositive