M2: Unidad 2 Les 6 - SO Unidad 1 & Luistervaardigheid
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
SpaansMBOStudiejaar 1,2
Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 4 vidéos.
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
We starten in 5 minuten met de les.
Slide 2 - Diapositive
Slide 3 - Diapositive
Lesprogramma
Lesdoelen voor vandaag: Después de la clase...
Heb je luistervaardigheid geoefend.
Kan je het werkwoord ‘ser’ vervoegen en gebruiken in een Spaanse zin.
Kan je het werkwoord ‘estar’ vervoegen en gebruiken in een Spaanse zin.
A: SO van Unidad 1
B: Luisterfragmenten
C: Terugblik werkwoorden Ser y Estar
Slide 4 - Diapositive
Slide 5 - Diapositive
Luistervaardigheid
Je gaat naar 4 gesprekken luisteren. Twee personen voeren een gesprek. De gesprekken worden twee keer herhaald. Elk gesprek heeft één vraag en drie mogelijke antwoorden (A, B, C). Kies het juiste antwoord.
Lees eerst de vraag en de antwoorden.
Slide 6 - Diapositive
Waar gaat de man naar toe?
A
Naar de bioscoop
B
Naar de supermarkt
C
Naar werk
Slide 7 - Quiz
0
Slide 8 - Vidéo
Wat doet het meisje vanmiddag?
A
Voetbal spelen
B
Studeren voor morgen
C
Ze gaat winkelen met haar zus
Slide 9 - Quiz
0
Slide 10 - Vidéo
Waar gaat de man op vakantie?
A
Naar het dorp van zijn ouders
B
Naar de bergen met zijn vrienden
C
Naar het strand
Slide 11 - Quiz
0
Slide 12 - Vidéo
Wat zoekt de man?
A
Zijn telefoon
B
Zijn jas
C
Zijn sleutels
Slide 13 - Quiz
0
Slide 14 - Vidéo
Ser y estar het verschil
SER: vaste eigenschappen
1. Nationaliteit
2. Beroep
3. Karakter 4. Fysieke beschrijving
Terugblik
Slide 15 - Diapositive
Ser y estar het verschil
ESTAR: tijdelijke eigenschappen
Emotie (= tijdelijk) (estoy triste)
Zich bevinden/ plaatsbepaling (estoy en casa)
Vragen hoe het met iemand is (¿Cómo estás?)
Slide 16 - Diapositive
Terugblik
Slide 17 - Diapositive
Yo ______ muy contento hoy. (Ik ben heel blij vandaag.)
Nosotros ______ estudiantes de esta escuela. (Wij zijn leerlingen van deze school.)
El libro ______ en la mesa. (Het boek ligt op de tafel.)
Ellos ______ muy simpáticos. (Zij zijn heel aardig.)
La casa ______ muy grande. (Het huis is heel groot.)
Tú ______ en la clase de español ahora. (Jij bent nu in de Spaanse les.)
Mis amigos ______ de España. (Mijn vrienden komen uit Spanje.)
El teléfono ______ roto. (De telefoon is kapot.)
Slide 18 - Diapositive
A trabajar!
Werkboek
Opdracht 5, 6, 9 en 13 blz 28/29/30
Slide 19 - Diapositive
Wat heb je van
deze les geleerd?
Slide 20 - Question ouverte
Wat vind je nog moeilijk?
Slide 21 - Question ouverte
Lesdoelen✔
Después de la clase...
Heb je luistervaardigheid geoefend.
Kan je het werkwoord ‘ser’ vervoegen en gebruiken in een Spaanse zin.
Kan je het werkwoord ‘estar’ vervoegen en gebruiken in een Spaanse zin.