naamwoordelijk gezegde 2

Naamwoordelijk gezegde
In het Nederlands heb je twee soorten zinnen. 
Zinnen waarin iemand iets doet.
Zinnen waarin iemand iets is
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havo, vwoLeerjaar 1-3

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Naamwoordelijk gezegde
In het Nederlands heb je twee soorten zinnen. 
Zinnen waarin iemand iets doet.
Zinnen waarin iemand iets is

Slide 1 - Diapositive

werkwoordelijk gezegde vs naamwoordelijk gezegde
In het Nederlands heb je twee soorten zinnen. 
Zinnen waarin iemand iets doet. = werkwoordelijk gezegde
Zinnen waarin iemand iets is. = naamwoordelijk gezegde

Slide 2 - Diapositive

werkwoordelijk gezegde vs. naamwoordelijk gezegde
In het Nederlands heb je twee soorten zinnen. 
Zinnen waarin iemand iets doet. = Ik geef les.
Zinnen waarin iemand iets is. = ik ben docent.

Slide 3 - Diapositive

naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

Katrien is moe.
timer
0:30
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 4 - Quiz

naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

Ze heeft hard gewerkt.
timer
0:30
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 5 - Quiz

naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

Zij wil gaan slapen.
timer
0:30
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 6 - Quiz

naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

Zij dacht aan haar grote zachte bed.
timer
0:30
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 7 - Quiz

naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

Later wordt Katrien slaapspecialist.
timer
0:30
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 8 - Quiz

werkwoordelijk gezegde vs naamwoordelijk gezegde
Je moet bij elke zin kiezen tussen een naamwoordelijk gezegde OF een werkwoordelijk gezegde. Ze zitten nooit allebei in de zin. 


werkwoordelijk gezegde: het onderwerp doet iets -> alle werkwoorden in de zin .
Naamwoordelijk gezegde: het onderwerp is iets -> alle werkwoorden in  de zin + het naamwoordelijk deel

Slide 9 - Diapositive

Naamwoordelijk gezegde = alle werkwoorden in de zin + de beschrijving

Slide 10 - Diapositive

Ik wilde later altijd al juf worden

Slide 11 - Diapositive

De leerling is boos geworden.

Doet de leerling iets, of is de leerling iets?
timer
0:30
A
doet iets!
B
nee, is iets!

Slide 12 - Quiz

De leerling is boos geworden.

nw gezegde?
timer
0:30
A
de leerling
B
boos
C
is boos geworden
D
geworden

Slide 13 - Quiz

koppelwerkwoorden (1/2)
In het Nederlands hebben we negen koppelwerkwoorden:

zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen.

Als je deze uit je hoofd leert, kan het makkelijker worden om het naamwoordelijk gezegde te herkennen. 

trucje!

Slide 14 - Diapositive

koppelwerkwoorden (2/2)
zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen.

Bij zinnen met een naamwoordelijk gezegde kun je de koppelwerkwoorden met elkaar verruilen. 
Ik ben docent. 
Ik word docent. 
Ik blijf docent. 
Ik blijk docent. 
Ik lijk docent. 
etc..

trucje!

Slide 15 - Diapositive

naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

De ijverige Hendirk bleek de beste van de klas met wiskunde.
timer
0:30
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde.

Slide 16 - Quiz

LAATSTE
naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

De moestuin is een grote puinhoop geworden.
timer
0:30
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde.

Slide 17 - Quiz