HAVO 4/26 februari 2024/ oefenen 1e t/m 4e naamval incl. bezittelijke voorn.woorden

Naamvallen
1e naamval                Onderwerp
          2e naamval               Bezit                       
                            3e naamval                Meewerkend voorwerp      
            4e naamval                 Lijdend voorwerp
1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Naamvallen
1e naamval                Onderwerp
          2e naamval               Bezit                       
                            3e naamval                Meewerkend voorwerp      
            4e naamval                 Lijdend voorwerp

Slide 1 - Diapositive

Hoe vind je het Onderwerp (1e nmvl.)? 


Wie/wat + gezegde*

* gezegde zijn alle werkwoorden in de zin
of
de HIJ/ZIJ regel

Slide 2 - Diapositive

Hoe vind je het Lijdend Voorwerp (4e nmvl.)?


hhgghhj
Wie/wat + gezegde + Onderwerp
of
de HIJ/ZIJ regel

Slide 3 - Diapositive

Hoe vind je het Meewerkend Voorwerp (3e nmvl.)?



Je kunt voor het zinsdeel denkbeeldig 'aan' of 'voor' zetten

Slide 4 - Diapositive

Hoe vind je het Bezit (2e nmvl)?



Je kunt voor het zinsdeel denkbeeldig 'van' zetten

Slide 5 - Diapositive

Hoe begin je als je een zin moet ontleden?
Welke stappen volg je als je een zin gaat ontleden?
1. Eerst alle werkwoorden in de zin zoeken. Dit is het gezegde

2. Je vraagt WIE of WAT + de werkwoorden: het antwoord hierop is het ONDERWERP

3. Je vraagt dan WIE of WAT + de werkwoorden + Onderwerp: het antwoord hierop is  het LIJDEND VOORWERP

4. Blijft er nog een zinsdeel over, dan kan dat het MEEWERKEND VOORWERP zijn. Controleer dit door 'aan' of 'voor' voor het zinsdeel te zetten

5. Blijft er nog een zinsdeel over, dan kan dat het BEZIT zijn. Controleer dit door 'van' voor het zinsdeel te zetten

Slide 6 - Diapositive

Pak je Spick-o-thek erbij!

Slide 7 - Diapositive


(mijn) Bruder hat (zijn) Zug (m) verpasst (gemist). Vul in.

Slide 8 - Question ouverte

Wat is het LIJDEND VOORWERP in deze zin?
(deze) Frau besucht (haar) Opa oft. Vul in.

Slide 9 - Question ouverte

Wat is het MEEW.VOORWERP in deze zin? Vul in.

(welk) Kind (o) hat (zijn) Mutter (een) Tasche (v) gegeben?

Slide 10 - Question ouverte

Wat is het BEZIT in deze zin? Vul in.

(de) Auto (o) (van de) Dieb... hat (een) Beule (v)

Slide 11 - Question ouverte

Wat is de juiste vorm. Vul in.
Ich kenne (de) Hund (m) (van jouw) Bruder...

Slide 12 - Question ouverte

Weißt du die Adresse (van deze) Mann...? Vul in.

Slide 13 - Question ouverte

Slide 14 - Diapositive

De bezittelijke voornaamwoorden horen bij de EIN Gruppe!

Slide 15 - Diapositive

Katja und Marthe sind mein.. Freundinnen (mv)
A
mein
B
meinen
C
meiner
D
meine

Slide 16 - Quiz

Kennst du ihr.. Freund (m) noch nicht?
A
ihr
B
ihrem
C
ihren
D
ihre

Slide 17 - Quiz

D.. Lehrer (m) gibt
sein.. Schüler.. (mv) eine Prüfung
A
der, seinen Schülern
B
der, seine Schüler
C
der, seiner Schüler
D
der, seinem Schülern

Slide 18 - Quiz

D.. Handy (o) mein.. Freund.. (m) wurde gestolen
A
das, meines Freundes
B
des, meinen Freund
C
dem, meinem Freund
D
das, mein Freundes

Slide 19 - Quiz

Jan gibt unser.. Kind (o) ein.. Geschenk (o)
A
unserer, einem
B
unserem, ein
C
unser, einen
D
unser, einem

Slide 20 - Quiz

D.. Frau (v) schreibt ihr.. Vater (m) ein.. Brief (m)
A
die, ihrem, einen
B
die, ihren, einem
C
die, ihr, ein
D
die, ihre, einen

Slide 21 - Quiz

Ich mag d.. Freundin (v) mein.. Bruder.. (m) gern
A
die, meinem Bruder
B
die, meines Bruderes
C
die, meinen Bruder
D
die,meines Bruders

Slide 22 - Quiz

Hoe vond je de les?
😒🙁😐🙂😃

Slide 23 - Sondage

Leg je vorige antwoord eens uit.

Slide 24 - Carte mentale

Waarover ging de les eigenlijk?

Slide 25 - Question ouverte

Kun je twee dingen noteren die je hebt geleerd?

Slide 26 - Question ouverte

Welke vraag heb je nog? Of is alles duidelijk?

Slide 27 - Question ouverte

EINDE

Slide 28 - Diapositive