Oefenvragen Thema 6 Transport

Thema 6 Transport

Oefenen bs 1-3
Bespreken 21 en 28 
Hart- en vaatziekten
Huid en PO hygiene   
1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

Thema 6 Transport

Oefenen bs 1-3
Bespreken 21 en 28 
Hart- en vaatziekten
Huid en PO hygiene   

Slide 1 - Diapositive

vervoert zuurstof
verwijderd ziekteverwekkers
zorgt ervoor dat het bloed kan stromen/ vloeibaar blijft
maakt wondjes dicht

Slide 2 - Question de remorquage

Hoe heet het eiwit in de rode bloedcellen dat zorgt voor de vervoer van zuurstof?
A
Hemoglobine
B
IJzerzouten
C
Bloedplaatje
D
Fibrinogeen

Slide 3 - Quiz

6.2 De bloedsomloop en het hart

Slide 4 - Diapositive

Zet de onderdelen van de KLEINE bloedsomloop in de juiste volgorde
Linker harthelft
Longen
Rechter harthelft

Slide 5 - Question de remorquage

Zet de onderdelen van de GROTE   bloedsomloop in de juiste volgorde
Organen
Linker harthelft
Rechter harthelft

Slide 6 - Question de remorquage

Sleep de onderdelen naar het hart!
Rechterboezem
Rechterkamer
Linker
boezem
Linkerkamer

Slide 7 - Question de remorquage

Waar liggen de kransslagaders?
A
In je hoofd
B
In je longen
C
In je hart
D
In je benen

Slide 8 - Quiz

Waar zitten de hartkleppen?
A
Tussen de linker - en de rechterhelft van het hart
B
Tussen het hart en de aorta en longslagader
C
Tussen de boezems en kamers in het hart
D
In de aders die naar het hart toelopen

Slide 9 - Quiz

Hartpauze, bloed stroomt het hart in
vanuit de aders.
De boezems trekken samen, 
bloed gaat de kamers in.
De kamers trekken samen, 
bloed gaat de slagaders in.

Slide 10 - Question de remorquage

6.3 De bloedvaten

Slide 11 - Diapositive

In welk soort bloedvat liggen Kleppen
A
Slagaders
B
Aders
C
Haarvaten
D
Buisjes.

Slide 12 - Quiz

Ader
Slagader
Haarvat
Dikke, stevige, elastische wand.
Bevat kleppen
Bevat (bijna) geen kleppen
Dunne minder elastiche wand.
Hierin stroomt bloed van het orgaan naar het hart.
Hierin stroomt bloed van het hart naar het orgaan.
Bloeddruk is hoog.
Bloeddruk is laag.
Liggen minder diep in het lichaam.
Liggen dieper in het lichaam.
Wand is 1 cel laag dik.
Sterk afnemende bloeddruk.
Vormen in een orgaan een haarvatennet.

Slide 13 - Question de remorquage

Maak 21 
Klaar? 28 
timer
5:00

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

6.4 Hart- en vaatziekten

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Vidéo

Hart- en vaatziekten
Bloeddruk (80-120)
Slagaderverkalking
Infarct
Bloeding
Hartritmestoornis

Slide 18 - Diapositive

Hoe noem je de vettige stof die een bloedvat nauwer kan maken?
A
cholesterol
B
trombose

Slide 19 - Quiz

6.5 Weefselvloeistof en lymfe

Slide 20 - Diapositive

Op welke plaats worden antistoffen gemaakt?
A
Borstbuis
B
Weefselvloeistof
C
Lymfeknoop
D
Lymfe

Slide 21 - Quiz

Wat bevindt zich op plaats P?
A
bloed
B
lymfe
C
weefselvloeistof

Slide 22 - Quiz

Witte bloedcellen kunnen in lymfe zitten
A
Waar
B
Niet waar

Slide 23 - Quiz

De huid en het onderhuidse bindweefsel

Slide 24 - Diapositive

De huid en het onderhuidse bindweefsel

Slide 25 - Diapositive

Proef 

Slide 26 - Diapositive