1 KGT C6 Form §1 L1

Cursus 6 Formuleren § 2 blz. 214
*Lesdoel: 
Je weet wat leestekens zijn en hoe je deze gebruikt in een zin. 

* Vorige les: Zinsontleding> vinden van de persoonsvorm
1 / 11
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, k, gLeerjaar 2

Cette leçon contient 11 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Cursus 6 Formuleren § 2 blz. 214
*Lesdoel: 
Je weet wat leestekens zijn en hoe je deze gebruikt in een zin. 

* Vorige les: Zinsontleding> vinden van de persoonsvorm

Slide 1 - Diapositive

Nakijken

Opdracht 5 t/m 7  blz. 201

* Een krul als het goed is, een streepje als het fout is.
* Andere kleur pen of potlood gebruiken.
* Bij twijfel, vraag het aan de docent.

Slide 2 - Diapositive

Wat zijn leestekens volgens jou?

Slide 3 - Question ouverte

Welke leestekens ken jij?

Slide 4 - Question ouverte

Aantekening Cursus 6 § 1 blz. 214
* Elke zin begin je met een hoofdletter en eindig je met een leesteken.

Je kent de volgende leestekens: 
*Een gewone zin krijgt een punt> Ik loop naar school.
* Een vragende zin krijgt een vraagteken> Loop ik naar school?
* Achter een uitroep gebruik je een uitroepteken:  Dat is mooi!

Slide 5 - Diapositive

Hoe heten de leestekens die hierboven staan? Sleep de juiste naam naar het juiste leesteken.
!
.
?
,
komma
punt
uitroepteken
vraagteken

Slide 6 - Question de remorquage

wat doe jij hier in spanje
Sleep de leestekens naar juiste plaats
HOOFD-
LETTER
.
?
!
,
HOOFD-
LETTER

Slide 7 - Question de remorquage

LEESTEKENS
- aan het eind van een zin
- aan het eind van een vraagzin
- aan het eind van een zin met extra nadruk
PUNT
VRAAGTEKEN
UITROEPTEKEN

Slide 8 - Question de remorquage

Zelfstandig werken of instructiegroep 

Huiswerk: 
 Cursus 6 §1>opdracht 1 t/m 5 blz. 215> in je schrift

Klaar?
Online> Cursus 5> §2> trainen persoonsvorm of 
maken van de oefentoets.

timer
20:00

Slide 9 - Diapositive

Evaluatie





Wat ging er goed deze les?

Slide 10 - Diapositive

De persoonsvorm is altijd een...
A
werkwoord
B
een persoon

Slide 11 - Quiz