KGT C7 Spel §3 L1

Cursus 6 Spelling § 3 Hoofdletters
 blz. 228
*Lesdoel: 
Je weet wanneer je een hoofdletter moet schrijven. 

* Vorige les: hoofdletters
* Controle huiswerk> Cursus 7 §2 blz. 226> maken 
opdracht 1 t/m 6
1 / 16
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, k, gLeerjaar 2

Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Cursus 6 Spelling § 3 Hoofdletters
 blz. 228
*Lesdoel: 
Je weet wanneer je een hoofdletter moet schrijven. 

* Vorige les: hoofdletters
* Controle huiswerk> Cursus 7 §2 blz. 226> maken 
opdracht 1 t/m 6

Slide 1 - Diapositive

Wat zijn volgens jou 'leestekens'?

Slide 2 - Question ouverte

Maak een zin met minimaal 2 leestekens.

Slide 3 - Question ouverte

Aantekening Spelling § 3 blz. 228
Je gebruikt leestekens om een tekst beter leesbaar te maken. Je zet bijvoorbeeld een punt aan het einde van een zin.
Naast punten, vraagtekens en uitroeptekens zijn er nog meer leestekens, bijvoorbeeld de komma. Met komma’s laat je zien hoe een zin in elkaar zit.
Zo gebruik je komma’s:
*Zet een komma tussen de delen van een opsomming (behalve voor het woord en).
Merle bestelde soep, spareribs, een toetje en een glas cola.
*Zet een komma tussen twee persoonsvormen.
Als ik morgen nog ziek ben, meld ik me af voor de toets.
*Zet een komma voor voegwoorden als: omdat, maar, terwijl, zodat, nadat, toen, want, voordat.
Let op: bij de voegwoorden en en of gebruik je bijna nooit een komma.

Slide 4 - Diapositive

Hoe heten de leestekens die hierboven staan? Sleep de juiste naam naar het juiste leesteken.
!
.
?
,
komma
punt
uitroepteken
vraagteken

Slide 5 - Question de remorquage

Voorbeelden van leestekens zijn:
A
dikgedrukte letters
B
schuingedrukte letters
C
titels van teksten
D
komma, hoofdletter, uitroepteken, punt

Slide 6 - Quiz

In welke zin staat de komma / staan de komma's op de juiste plek?
A
Ik ben te laat omdat, ik me verslapen heb.
B
Ik lust graag ijs, chocola, chips, en taart.
C
Als ik tennis, voetbalt mijn broertje.
D
Peter wil jij de afwas doen?

Slide 7 - Quiz

Waar moet de komma?
A
Piet, hoe oud ben jij?
B
Piet hoe oud, ben jij?
C
Piet hoe, oud ben jij?
D
Hier hoeft geen komma

Slide 8 - Quiz

Waar kloppen de leestekens?
A
Vanavond eten we, aardappelen, boontjes, en een gehaktbal.
B
Vanavond eten we aardappelen, boontjes, en een gehaktbal.
C
Vanavond eten we aardappelen, boontjes en een gehaktbal.
D
Vanavond eten we aardappelen boontjes en een gehaktbal.

Slide 9 - Quiz


Waar staat de komma goed?
A
Ik ga naar, de Mac Donalds want ik heb honger.
B
Ik ga naar de Mac Donalds, want ik heb honger
C
Ik ga naar de Mac Donalds want, ik heb honger.
D
Ik ga naar de Mac Donalds want ik heb honger.

Slide 10 - Quiz

Een komma zet je ...
A
Tussen twee persoonsvormen
B
Tussen twee verbindingswoorden
C
Tussen twee moeilijke woorden
D
Tussen delen van een opsomming

Slide 11 - Quiz

Zelfstandig werken of instructiegroep 

Basisstof: 
* Online: Cursus 7 §3 blz. 228> maken opdracht 1 t/m 5 in je werkboek/schrift of online.

Klaar?
Online trainen> Cursus 7> hoofdletters
timer
25:00

Slide 12 - Diapositive

Voor want en omdat zet je een komma.
A
waar
B
niet waar

Slide 13 - Quiz

In welke zin ontbreekt de komma?
A
Door de slechte organisatie liep de hele open dag in het honderd.
B
Frida en Elske zijn al heel lang vriendinnen.
C
Op de laatste dag hebben we met z'n allen de lokalen schoongemaakt.
D
Voordat je naar binnen gaat moet je goed je voeten vegen.

Slide 14 - Quiz

Nieuwsbegrip
1) Kies iemand om aan de opdrachten van Nieuwsbegrip te werken. 
2) Bekijk samen de titel, tussenkopjes en de afbeeldingen. 
3) Lees om de beurt een alinea.
4) Maak de opdrachten die jouw docent aangeeft op het whiteboard.

Klaar? Werk aan de opdrachten van woordenschat

Slide 15 - Diapositive

Evaluatie





Wat ging er goed deze les?

Slide 16 - Diapositive