Les 22, vraagwoorden
1 / 16
La durée de la leçon est: 30 minÉléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Hoe zie je in het Nederlands
of iets een vraag is?
of iets een vraag is?
Slide 2 - Carte mentale
Slide 3 - Diapositive
Slide 4 - Diapositive
Slide 5 - Diapositive
neutraal vraagwoord
antwoord sturend vraagwoord
nonne
utrum ... an
... an
num
Slide 6 - Question de remorquage
Wat is de juiste vertaling?
Nonne venis?
Nonne venis?
A
Kom je?
B
Je komt toch zeker wel?
C
Je komt toch zeker niet?
Slide 7 - Quiz
Venisne hodie?
Wat is de juiste vertaling?
Wat is de juiste vertaling?
A
Kom je vandaag?
B
Je komt vandaag toch zeker niet?
C
Komen jullie vandaag?
D
Jullie komen vandaag toch zeker wel?
Slide 8 - Quiz
Vertaal: Utrum hodie an cras venis?
Slide 9 - Question ouverte
Slide 10 - Diapositive
Vul het juiste vraagwoord in:
.... filium non amas?
(filius = zoon; amare = houden van)
.... filium non amas?
(filius = zoon; amare = houden van)
A
quo
B
num
C
cur
D
ubi
Slide 11 - Quiz
Vul het juiste vraagwoord in:
... sumus?
... sumus?
A
quando
B
ubi
C
utrum ... an
Slide 12 - Quiz
Slide 13 - Diapositive
Vertaal: Quid dicis?
(dicere = zeggen)
(dicere = zeggen)
Slide 14 - Question ouverte
Slide 15 - Diapositive
Vertaal: Quis es?
