Herhaling zwakke ww en haben/sein

• Duits
• Middelbare school
• mavo, havo
• Leerjaar 2

WIEDERHOLUNG

                               persoonlijke voornaamwoorden

                               zwakke werkwoorden

                               haben / sein

persoonlijk
voornaamwoord
DUITS

ich

du

er/sie/es

wir

ihr

sie/Sie

ik

jij

hij/zij

wij

jullie

zij (u)

ich

du

er/sie/es

wij

ihr

sie/Sie

uitgangen bij zwakke werkwoorden: bv. wohnen

stam          + uitgang

wohn            e

wohn            st

wohn            t

wohn            en

wohn            t

wohn            en

Vul de juiste uitgangen in

Maria spiel__ die Geige.

Die Kinder les__ ein Buch.

Ich koch__ gerne.

Wir geh__ ins Kino.

Du bleib__ zuhause.

Katja und Svenja reit__ viel.

Jan und Tina arbeit__.

Bestell__ ihr Pizza?

Du mach__ die Aufgabe.

Spiel__ du mit mir?

Herr Schmidt geh__ weg.

Warum bleib__ Sie nicht?

Let op! Er blijven 4 uitgangen over!

en

en

en

en

en

en

e

e

t

t

t

t

t

st

st

st

haben

ich habe

du hast

er/sie/es hat

wir haben

ihr habt

sie/Sie haben

haben / sein = onregelmatig

sein

ich bin

du bist

er/sie/es ist

wir sind

ihr seid

sie/Sie sind

jullie hebben

1. sie haben
2. ihr habt
3. ihr habst
4. sie habet

jij bent

1. du habst
2. du seid
3. du bist
4. ihr seid

u heeft

1. er hat
2. Sie hat
3. Sie habt
4. Sie haben

het is

1. es hat
2. es ist
3. es est
4. es seid

sein
schrijf het hele rijtje op

haben
schrijf het hele rijtje op

Om iets te kunnen vertellen over wat in het verleden gebeurd is, heb je ook de juiste vorm van haben/ sein nodig + het voltooid deelwoord.

Het voltooid deelwoord van sterke ww moet je uit je hoofd leren. (De meeste ww, die in het NL sterk zijn, zijn dat in het Duits ook)

Voor de zwakke ww heb je 3 regels geleerd voor het vormen van het voltooid deelwoord.

Het voltooid deelwoord wordt gevormd door...

voorbeeld: spielen

1. ge + stam + d gespield
2. ge + stam + t gespielt
3. stam + d spield
4. stam + t spiet

Voor welke ww geldt de regel:

voltooid deelwoord = stam + t

1. werkwoorden op -ieren
2. werkwoorden met stam op d/t
3. sterke werkwoorden
4. werkwoorden met een voorvoegsel zoals be- of ver-

schrijf het juiste voltooid deelwoord op van:

hören, trainieren, gehen, besuchen

schrijf het juiste voltooid deelwoord op van:

fotografieren, machen, antworten, zeichnen