oefenvragen stofwisseling en planten

Stofwisseling en Planten
Oefenvragen
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
biologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Stofwisseling en Planten
Oefenvragen

Slide 1 - Diapositive

Als in een experiment de donkerreacties worden geremd, wordt de niet-cyclische fotofosforylering ook snel geremd.

Waardoor zal deze remming worden veroorzaakt?

Slide 2 - Question ouverte

Bij de oxidatieve fosforylering verliezen de elektronen hun lading. Dit komt o.a. doordat ze het verliezen aan hun eigen transport. Maar ze verliezen het ook nog ergens anders aan. Waar wordt die energie voor gebruikt?

Slide 3 - Question ouverte

Wat is het doel van oxidatieve fosforylering?

Slide 4 - Question ouverte

Hoeveel ATP-moleculen kan één NADPH,H+ genereren tijdens de oxidatieve fosforylering?
A
0
B
1
C
3
D
6

Slide 5 - Quiz

Aerobe dissimilatie
Alcoholgisting
Melkzuurgisting
Voortgezette assimilatie
Koolstofassimilatie

Slide 6 - Question de remorquage

Waarom kan de citroenzuurcyclus niet plaatsvinden als er geen oxidatieve fosforylering is?

Slide 7 - Question ouverte

Water stroomt naar de centrale cilinder van de wortel want...
A
Ψ is daar hoger door hoge osm. waarde
B
Ψ is daar hoger door druk
C
Ψ is daar lager door hoge osm. waarde
D
Ψ is daar lager door druk

Slide 8 - Quiz

Waar in het bastvat moet de Ψ hoger zijn?
A
Bij de source (meestal blad)
B
Bij de sink (meestal de wortels)

Slide 9 - Quiz

Een planten cel wordt in demiwater gelegd en neemt water op. Wat gebeurt er met Ψp (drukpotentiaal)?

Slide 10 - Question ouverte

Er komt strooizout in de berm terecht. Wat gebeurt er met de wateropname door de wortels van de bermplanten?
A
Groter want de Ψs van het grondwater stijgt.
B
Groter want de Ψs van het grondwater daalt
C
Kleiner want de Ψs van het grondwater stijgt
D
Kleiner want de Ψs van het grondwater daalt

Slide 11 - Quiz

Waar groeit een plant in de lengte?
A
Overal
B
Aan de toppen van stengels en wortels
C
Waar de wortel in de stengel overgaat
D
Aan de buitenkant

Slide 12 - Quiz

Bij celstrekking worden cellen heel snel groter door...
A
deling
B
opname van water
C
bijmaken van cytoplasma

Slide 13 - Quiz

Een bladluis zuigt vocht uit vaten van planten. Welke vaten en waarom?
A
Houtvaten, want die bevatten organische stoffen
B
Bastvaten, want die bevatten organische stoffen
C
Houtvaten, want die bevatten anorganische stoffen
D
Bastvaten, want die bevatten anorganische stoffen

Slide 14 - Quiz

Hoe heet het delingsweefsel dat zorgt voor diktegroei?
A
Crambium
B
cambrium
C
crambrium
D
cambium

Slide 15 - Quiz

Waar zit het cambium?
In de vaatbundels...
A
Aan de bastkant
B
Aan de houtkant
C
Tussen de hout- en de bastvaten

Slide 16 - Quiz

Piet kerft een hart in de stam van een boom. Hoe verandert het hart door de haren heen?
A
Het wordt langer
B
Het wordt breder
C
Het gaat omhoog
D
Het gaat omhoog en het wordt breder

Slide 17 - Quiz

Vindt er bij verlichtings-
sterkte 2 lux fotosynthese
plaats?
A
Nee
B
Ja, genoeg om 400 ml/uur zuurstof te produceren
C
Ja, genoeg om 600 ml/uur zuurstof te produceren
D
Ja, genoeg om 1000 ml/uur zuurstof te produceren

Slide 18 - Quiz

Wat is de beperkende
factor bij verlichtings-
sterkte 4?
A
koolstofdioxide
B
zuurstof
C
water
D
licht

Slide 19 - Quiz

Bij verlichtingssterkte 3 lux wordt door een plant
3 mol zuurstof per uur geproduceerd. Hoeveel glucose produceert plant P dan?
A
3 mol per uur
B
meer dan 3 mol per uur
C
0,5 mol per uur
D
meer dan 0,5 mol per uur

Slide 20 - Quiz

Hoe wordt de neiging van stengels om naar het licht toe te groeien ook wel genoemd?
A
positieve geotropie
B
negatieve geotropie
C
positieve fototropie
D
negatieve fototropie

Slide 21 - Quiz

Hoe komt het dat stengels in de richting van de zon groeien?
A
zonlicht zorgt voor minder auxine, hierdoor groeit de schaduwkant van de stengel harder dan de zonkant
B
zonlicht zorgt voor meer auxine, hierdoor groeit de zonkant van de stengel harder dan de schaduwkant
C
zonlicht zorgt voor minder auxine, hierdoor groeit de zonkant van de stengel harder dan de schaduwkant
D
zonlicht zorgt voor meer auxine, hierdoor groeit de schaduwkant van de stengel harder dan de zonkant

Slide 22 - Quiz

Wanneer ontstaat er een zaad?
A
Als er een zaadbeginsel van een vruchtbeginsel wordt bevrucht
B
Als er een vruchtbeginsel van een zaadbeginsel wordt bevrucht
C
Als er pollen terecht komt op de stempel van de stamper
D
Als er een insect landt op de bloem

Slide 23 - Quiz

Wat houdt indirecte plantenafweer in?
A
De plant maakt stoffen aan die giftig zijn voor de herbivoor
B
De plant maakt stoffen aan die vies smaken
C
De plant heeft stekels of haren
D
De plant lokt de predator van de herbivoor

Slide 24 - Quiz