oefenvragen stofwisseling en planten

Stofwisseling en Planten
Oefenvragen
1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
biologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Stofwisseling en Planten
Oefenvragen

Slide 1 - Diapositive

Als in een experiment de donkerreacties worden geremd, wordt de niet-cyclische fotofosforylering ook snel geremd.

Waardoor zal deze remming worden veroorzaakt?

Slide 2 - Question ouverte

Aerobe dissimilatie
Alcoholgisting
Melkzuurgisting
Voortgezette assimilatie
Koolstofassimilatie

Slide 3 - Question de remorquage

Water stroomt naar de centrale cilinder van de wortel want...
A
Ψ is daar hoger door hoge osm. waarde
B
Ψ is daar hoger door druk
C
Ψ is daar lager door hoge osm. waarde
D
Ψ is daar lager door druk

Slide 4 - Quiz

Waar in het bastvat moet de Ψ hoger zijn?
A
Bij de source (meestal blad)
B
Bij de sink (meestal de wortels)

Slide 5 - Quiz

Een planten cel wordt in demiwater gelegd en neemt water op. Wat gebeurt er met Ψp (drukpotentiaal)?

Slide 6 - Question ouverte

Er komt strooizout in de berm terecht. Wat gebeurt er met de wateropname door de wortels van de bermplanten?
A
Groter want de Ψs van het grondwater stijgt.
B
Groter want de Ψs van het grondwater daalt
C
Kleiner want de Ψs van het grondwater stijgt
D
Kleiner want de Ψs van het grondwater daalt

Slide 7 - Quiz

Waar groeit een plant in de lengte?
A
Overal
B
Aan de toppen van stengels en wortels
C
Waar de wortel in de stengel overgaat
D
Aan de buitenkant

Slide 8 - Quiz

Bij celstrekking worden cellen heel snel groter door...
A
deling
B
opname van water
C
bijmaken van cytoplasma

Slide 9 - Quiz

Een bladluis zuigt vocht uit vaten van planten. Welke vaten en waarom?
A
Houtvaten, want die bevatten organische stoffen
B
Bastvaten, want die bevatten organische stoffen
C
Houtvaten, want die bevatten anorganische stoffen
D
Bastvaten, want die bevatten anorganische stoffen

Slide 10 - Quiz

Hoe heet het delingsweefsel dat zorgt voor diktegroei?
A
Crambium
B
cambrium
C
crambrium
D
cambium

Slide 11 - Quiz

Waar zit het cambium?
In de vaatbundels...
A
Aan de bastkant
B
Aan de houtkant
C
Tussen de hout- en de bastvaten

Slide 12 - Quiz

Piet kerft een hart in de stam van een boom. Hoe verandert het hart door de haren heen?
A
Het wordt langer
B
Het wordt breder
C
Het gaat omhoog
D
Het gaat omhoog en het wordt breder

Slide 13 - Quiz

Vindt er bij verlichtings-
sterkte 2 lux fotosynthese
plaats?
A
Nee
B
Ja, genoeg om 400 ml/uur zuurstof te produceren
C
Ja, genoeg om 600 ml/uur zuurstof te produceren
D
Ja, genoeg om 1000 ml/uur zuurstof te produceren

Slide 14 - Quiz

Wat is de beperkende
factor bij verlichtings-
sterkte 4?
A
koolstofdioxide
B
zuurstof
C
water
D
licht

Slide 15 - Quiz

Bij verlichtingssterkte 3 lux wordt door een plant
3 mol zuurstof per uur geproduceerd. Hoeveel glucose produceert plant P dan?
A
3 mol per uur
B
meer dan 3 mol per uur
C
0,5 mol per uur
D
meer dan 0,5 mol per uur

Slide 16 - Quiz

Hoe wordt de neiging van stengels om naar het licht toe te groeien ook wel genoemd?
A
positieve geotropie
B
negatieve geotropie
C
positieve fototropie
D
negatieve fototropie

Slide 17 - Quiz

Hoe komt het dat stengels in de richting van de zon groeien?
A
zonlicht zorgt voor minder auxine, hierdoor groeit de schaduwkant van de stengel harder dan de zonkant
B
zonlicht zorgt voor meer auxine, hierdoor groeit de zonkant van de stengel harder dan de schaduwkant
C
zonlicht zorgt voor minder auxine, hierdoor groeit de zonkant van de stengel harder dan de schaduwkant
D
zonlicht zorgt voor meer auxine, hierdoor groeit de schaduwkant van de stengel harder dan de zonkant

Slide 18 - Quiz

Wanneer ontstaat er een zaad?
A
Als er een zaadbeginsel van een vruchtbeginsel wordt bevrucht
B
Als er een vruchtbeginsel van een zaadbeginsel wordt bevrucht
C
Als er pollen terecht komt op de stempel van de stamper
D
Als er een insect landt op de bloem

Slide 19 - Quiz

Wat houdt indirecte plantenafweer in?
A
De plant maakt stoffen aan die giftig zijn voor de herbivoor
B
De plant maakt stoffen aan die vies smaken
C
De plant heeft stekels of haren
D
De plant lokt de predator van de herbivoor

Slide 20 - Quiz