aller en herh etre,avoir -er

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Mardi, le 13 avril

 herhalen aller, être en avoir

doornemen voc apprendre 1 en 2

le verbe aller

Aller = gaan

ik ga	je vais
jij gaat	tu vas
hij/zij/men gaat	il/elle/on va

wij gaan	nous allons
jullie gaan/ u gaat	vous allez
zij gaan	ils/elles vont

Verbe: ALLER

Verbe: ALLER

Futur proche

maar.... aller is ook het hulpwerkwoord van de futur proche:
aller + infinitif = futur proche

futur proche

Ik ken de werkwoorden: ÊTRE, AVOIR en de werkwoorden op -ER

1. 
2. 
3. 
4. 

AVOIR ( = hebben)

Vervoeging van "avoir" met vertaling :

ÊTRE

Werkwoorden op -er

1. heel werkwoord

2. letters -er eraf

3. juiste uitgang achter de stam zetten

het er werkwoord

het er werkwoord

Het regelmatig werkwoord: Wat moet je als eerst doen als je het werkwoord ziet

1. de laatste twee letters eraf halen
2. kijken naar het onderwerp en daarachter een letter doen

Regelmatige werkwoorden 

op ER

Je

Tu

Il

Nous

Vous

Ils

E

ES

E

ONS

EZ

ENT

Er werkwoorden

il/elle/on

nous

vous

ils/elles

tu

je

ons

ent

e

ez

es

Werkwoorden op -er

chercher

remarquer

travailler

jouer

sonner

aimer

spelen

houden van

zoeken

opmerken

aanbellen

werken

Tu ... (être)

1. suis
2. es
3. est
4. sont

être
nous

1. avons
2. sommes
3. êtons
4. être

ils (avoir)

1. ont
2. avoir
3. sont
4. a

Vous ____________ (avoir)

1. avoirez
2. avoirons
3. avez
4. aurez

Nous avoir

1. avons
2. aviez
3. avoirions
4. avions

Etre

suis

es

est

sommes

êtes

sont

Je

Tu

Elle

Nous

Vous

Ils

ETRE

AVOIR

je suis 

tu as

ik heb

zij hebben

wij zijn

vous êtes

vous avez

zij is

jullie hebben

ils sont

tu es

j'ai

ils ont

nous sommes

jij bent

nous avons

zij zijn 

jij hebt

jullie zijn

elles ont

aller =

1. beginnen
2. gaan
3. lopen

Tu (aller)

1. vais
2. as
3. es
4. vas

Sophie (aller)

1. a
2. est
3. aime
4. va

Ils .... (aller)

1. vais
2. vas
3. va
4. vont

aller ( ik ga)

1. je va
2. tu vas
3. ja vais
4. je vais

Elle (aller)

1. vais
2. va
3. vas
4. a

Nous (aller)

1. vais
2. allez
3. allons
4. vas

Sophie (aller)

1. a
2. est
3. aime
4. va

Je (aller)

1. suis
2. vas
3. ai
4. vais

Ik ken de werkwoorden: ÊTRE, AVOIR en de werkwoorden op -ER

1. 
2. 
3. 
4. 

les devoirs

leren avoir, être en aller

apprendre 1 chapitre 4