1.1 Basiswerkwoorden avoir, être en aller

1. basiswerkwoorden
Deze les gaat over:
  • de basiswerkwoorden: avoir, être en aller
  • wel of geen -e bij je (ik)

De volgende vragen zijn bedoeld om je voorkennis op te halen. Hierna volgt theorie met aansluitend oefeningen.
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

1. basiswerkwoorden
Deze les gaat over:
  • de basiswerkwoorden: avoir, être en aller
  • wel of geen -e bij je (ik)

De volgende vragen zijn bedoeld om je voorkennis op te halen. Hierna volgt theorie met aansluitend oefeningen.

Slide 1 - Diapositive

Weet je het nog?

Slide 2 - Diapositive

être
avoir
je suis 
tu as
ik heb
zij hebben
wij zijn
vous êtes
vous avez
zij is
jullie hebben
ils sont
tu es
j'ai
ils ont
nous sommes
jij bent
nous avons
zij zijn 
jij hebt
jullie zijn
elles ont

Slide 3 - Question de remorquage

aller




Sleep de juiste vorm van aller naar het bijbehorende persoonlijk voornaamwoord
il/elle
nous
vous
ils/elles
tu
je
allons
vont
vais
allez
vas
va

Slide 4 - Question de remorquage

avoir, être en aller
Weet je het nog? Het gebruik van avoir, être en aller:
  • Bij de passé composé (voltooid deelwoord) gebruik je meestal avoir en soms être.
  • Bij de futur proche (toekomst) gebruik je aller.
  • Als je in het Frans je leeftijd wil zeggen, dan gebruik je avoir en niet être.



Slide 5 - Diapositive

Avoir (hebben)
j'ai
Ik heb
tu as
jij hebt
il/ elle a
hij/ zij heeft
on a
men heeft/ wij hebben
nous avons
wij hebben
vous avez
u hebt/ jullie hebben
ils/ elles ont
zij hebben

Slide 6 - Diapositive

Etre (zijn)
je suis
Ik ben
tu es
jij bent
il/ elle est
hij/ zij is
on est
men is/ wij zijn
nous sommes
wij zijn
vous êtes
u bent/ jullie zijn
ils/ elles sont
zij zijn

Slide 7 - Diapositive

Aller (gaan)
je vais
Ik ga
tu vas
jij gaat
il/ elle va
hij/ zij heeft
on va
men heeft/ wij hebben
nous allons
wij hebben
vous allez
u hebt/ jullie hebben
ils/ elles vont
zij hebben

Slide 8 - Diapositive

Wel of geen -e bij je
Als de volgende letter een klinker of een h is, dan valt de -e van je weg: j’ai.
In plaats van de -e schrijf je dan een apostrof ‘ achter j.

Als de volgende letter een (andere) medeklinker is, dan houdt je de -e: je suis / je vais

Slide 9 - Diapositive

Oefeningen
Nu volgen de opdrachten.

Slide 10 - Diapositive

j'
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
Combineer de juiste vorm van 'avoir' met het onderwerp
Hoe ging het werkwoord AVOIR ook weer?
ai
as
a
avons
avez
ont

Slide 11 - Question de remorquage

etre
=
 zijn




Sleep de juiste vorm van être naar het bijbehorende persoonlijk voornaamwoord
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
tu
je
es
sont
est
êtes
sommes
suis

Slide 12 - Question de remorquage

Tekst
avons
êtes
est
sommes
ai
suis
avez
ai
as
a

Slide 13 - Question de remorquage

1. Ajourd’hui, nous ___________  en France.
2. George, il _______________en école?
3. On ________________d’accord.
4. Ils ______________journalistes?
5. Je _____________Marcel, et toi? Qui _______________-tu?
6. Vous ____________d’où, madame?
7. Elles ________________aux Pays-Bas.
8. Vous ________________chez vos parents?
9. Tu ________________français?
10. Nous _______________ étudiants.
ekst
Opdracht 2
est
sommes
sont
êtes
es
suis
es
sont
êtes
sommes
est

Slide 14 - Question de remorquage

Opdracht 3.

3. Herschrijf de zinnen en maak telkens gebruik van een uitdrukking met être.

Tekst

Slide 15 - Question ouverte

Slide 16 - Lien

Hen je nog vragen over de werkwoorden avoir, être en aller?

Slide 17 - Question ouverte