Stofwisseling

Stofwisseling in de cel

  • Fotosynthese
  • Licht- en donkerreactie
  • Chemo-autotroof
  • Dissimilatie: glycolyse, citoenzuurcyclus, oxidatieve fosforylering
1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs, diapositive de texte et 4 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Stofwisseling in de cel

  • Fotosynthese
  • Licht- en donkerreactie
  • Chemo-autotroof
  • Dissimilatie: glycolyse, citoenzuurcyclus, oxidatieve fosforylering

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Vidéo

Slide 3 - Vidéo

Slide 4 - Vidéo

Slide 5 - Vidéo


Bepaalde eiwitten hebben zowel een functie in de fotosynthese als in de dissimilatie.

- Welk enzym speelt zowel in de oxidatieve fosforylering als in de lichtreactie een belangrijke rol?
- Welk proces wordt door dit enzym gekatalyseerd?
- Hoe wordt de energie voor dit proces opgebouwd?


Bepaalde eiwitten hebben zowel een functie in de fotosynthese als in de dissimilatie.

- Welk enzym speelt zowel in de oxidatieve fosforylering als in de lichtreactie een belangrijke rol?
- Welk proces wordt door dit enzym gekatalyseerd?
- Hoe wordt de energie voor dit proces opgebouwd?

Slide 6 - Question ouverte

Op het plaatje zie je een reageerbuis met daarin een
plantje. De buis wordt in het donker geplaatst.
Welke bewering(en) zijn waar?
1. In de buis vindt dissimilatie plaats
2. In de buis bevindt zich na enkele uren meer zuurstof
3. In de buis wordt glucose verbruikt

A
1 en 2 zijn waar
B
1 en 3 zijn waar
C
2 en 3 zijn waar
D
Alle 3 de beweringen zijn waar

Slide 7 - Quiz


Gist
Onderzoeker Sandra kweekt gist (Saccharomyces cerevisiae) in een eenvoudige voedingsoplossing, waarin gelabelde 14C-atomen in glucose voorkomen. De gistcultuur wordt in anaerobe omstandigheden gebracht.

In welke stof vindt Sandra nu radioactieve 14C-atomen?

A
in ethanol(C2H5OH)
B
in koolstofdioxide(CO2)
C
in melkzuur(C3H6O3)
D
in methaan(CH4)

Slide 8 - Quiz


Enzymeigenschappen
Welke uitspraak over enzymen is juist?

A
Het apo-enzym bepaalt de substraatspecificiteit.
B
Het apo-enzym is een metaalion of een vitamine.
C
Het co-enzym bepaalt de substraatspecificiteit.
D
Het co-enzym is het eigenlijke enzym.

Slide 9 - Quiz


Welk(e) van de modellen in de afbeelding 5 geeft (geven) enzymwerking weer?
Enzymen
Welk(e) van de modellen in de  afbeelding geeft (geven) enzymwerking weer?
A
model I en IV
B
model II en III
C
model III en I
D
model IV en II

Slide 10 - Quiz


Een proef met algen
Een cultuur van eencellige groenalgen wordt enige tijd verlicht. Daarna wordt het licht uitgedaan en radioactief CO2 toegevoegd door dit 30 minuten lang door de cultuur te blazen (bubbelen). Hierna wordt de radioactiviteit in de cellen gemeten.
Wat is het verwachte resultaat met verklaring?

A
Er is geen radioactiviteit in de cellen, want er is licht vereist voor de productie van suikers uit CO2 en water.
B
Er is geen radioactiviteit in de cellen, want CO2 wordt alleen opgenomen door planten als ze in het licht staan.
C
Er is wel radioactiviteit in de cellen, want CO2 dient als basis voor de productie van suikers, ook als het donker is.
D
Er is wel radioactiviteit in de cellen, want CO2 wordt ingebouwd in NADPH, ook als het donker is.

Slide 11 - Quiz


Ultralopen
Sommige atleten lopen veel meer dan de marathonafstand van 42,195 km. Zo is de Spartathlon in Griekenland een hardloopwedstrijd over 246 kilometer.
In het bloed van de lopers wordt soms een hoge concentratie aan ammoniak gevonden.

Leg uit waardoor dat komt.

Slide 12 - Question ouverte


Dissimilatie van vetten
Vetten worden bij de dissimilatie gesplitst in glycerol en vetzuren.

Uit welk van die twee bestanddelen ontstaat de grootste hoeveelheid ATP?
Leg je antwoord uit.

Slide 13 - Question ouverte


Waterstofoverdracht
In de krebscyclus wordt citroenzuur afgebroken. Daarbij komen energierijke elektronen en waterstofionen vrij.
Waaraan worden deze waterstofionen het eerst gebonden?

A
aan ADP
B
aan ATP
C
aan ethanal
D
aan NAD+

Slide 14 - Quiz


Chemosynthese
Waarin verschilt chemosynthese van fotosynthese?
A
Bij chemosynthese wordt lichtenergie opgenomen door niet-groene pigmenten.
B
Bij chemosynthese wordt geen lichtenergie gebruikt, maar energie die beschikbaar komt bij de oxidatie van anorganische stoffen.
C
Eindproducten van de chemosynthese zijn geen koolhydraten, maar andere stoffen.
D
Grondstoffen voor de chemosynthese zijn geen water en koolstofdioxide, maar andere stoffen.

Slide 15 - Quiz


Efficiëntie van de aerobe afbraak
Bij de aerobe afbraak van een mol glucose komt 2881 kilojoule energie vrij.
Tijdens deze afbraak wordt een deel van de energie vastgelegd in ATP-moleculen.
De vastgelegde energie bedraagt 30,5 kJ per mol ATP. Ga uit van een maximale ATP-opbrengst.

Bereken de efficiëntie (het percentage energie dat wordt vastgelegd) van de aerobe afbraak van één mol glucose. Rond af op een geheel getal.

Slide 16 - Question ouverte


Glycolyse
Welke uitspraak over de glycolyse is niet juist?

A
Bij de glycolyse is netto ATP nodig.
B
Bij de glycolyse wordt een C6-suiker gesplitst in twee C3-suikers.
C
Bij de glycolyse wordt glucose afgebroken.
D
De glycolyse vindt in alle cellen plaats.

Slide 17 - Quiz


Cyaankali
KCN (kaliumcyanide of cyaankali) is giftig voor cellen, doordat het de oxidatieve fosforylering remt.
Leg uit wat het gevolg is van deze vergiftiging voor de citroenzuurcyclus.

Slide 18 - Question ouverte


ATP-opbrengst
Op de bodem van een diep meer is de ATP-opbrengst bij bacteriën die daar in de modder leven relatief lager dan bij vergelijkbare bacteriën die vlak onder het wateroppervlak leven.
Wat is de reden daarvan?

Slide 19 - Question ouverte


ATP-opbrengst
Door energiegebruik voor transport en door warmteproductie bij energieomzettingen valt de ATP-opbrengst van de aerobe dissimilatie meestal lager uit dan het maximum.
Geef een voorbeeld van transport tijdens de aerobe dissimilatie waarbij energiegebruik optreedt.

Slide 20 - Question ouverte


De grafieken uit de afbeelding geven de activiteit van drie enzymen P, Q en R weer bij verschillende pH-waarden. De temperatuur werd tijdens de metingen constant gehouden.
- Is uit de gegevens af te leiden voor welke enzymen de gebruikte temperatuur optimaal was?
- Zo ja, voor welke enzymen was de temperatuur optimaal?


A
Dit is niet uit de gegevens af te leiden.
B
De temperatuur was alleen optimaal voor enzym Q.
C
De temperatuur was alleen optimaal voor de enzymen P en R.
D
De temperatuur was optimaal voor de enzymen P, Q en R.

Slide 21 - Quiz


Lees eerst de info tekst en bekijk het plaatje.

Bij welk of bij welke van deze experimenten verkrijgt hij een hogere opbrengst aan maltose dan bij zijn eerste experiment bij 30 0C?

A
Alleen bij experiment 3.
B
Bij de experimenten 1 en 2.
C
Bij de experimenten 1 en 3.
D
Bij de experimenten 1, 2 en 3.

Slide 22 - Quiz


Chloroplasten en mitochondriën worden met elkaar vergeleken met betrekking tot de reacties die in deze organellen kunnen plaatsvinden.
Hierover worden twee beweringen gedaan.
1.    In beide typen organellen vinden reacties plaats, waarbij elektronen worden overgedragen.
2.    In beide typen organellen wordt ATP gevormd uit ADP en Pi.
Welke beweringen zijn juist?

A
Alleen bewering 1.
B
Alleen bewering 2.
C
Beide beweringen.

Slide 23 - Quiz


Fotosynthese bij waterpest
Bij een experiment werd de fotosyntheseactiviteit bepaald bij een takje waterpest (Elodea canadensis). Het experiment werd uitgevoerd op een winterse dag in een klaslokaal, in twee situaties: met en zonder kunstlicht. De opstelling is te zien in de afbeelding.
De hoeveelheid geproduceerde O2 werd elke vijf minuten afgelezen.
- Noem twee factoren die tijdens dit experiment constant gehouden moeten worden, omdat ze anders de resultaten zeker beïnvloeden.

Slide 24 - Question ouverte


Lees eerst de info tekst en bekijk het plaatje.

- Welk nummer geeft een plaats aan waar binding met het substraat mogelijk is?
- En waar is binding mogelijk met de activator?

A
substraat: plaats 1; activator: plaats 2
B
substraat: plaats 2; activator: plaats 1
C
substraat: plaats 1; activator: plaats 3
D
substraat: plaats 2; activator: plaats 3

Slide 25 - Quiz


Eiwitten en aminozuren
De afbeelding geeft een peptideketen weer.
Peptidasen zijn enzymen die eiwitten verteren. Het hangt van het
type peptidase af welke peptidebindingen precies verbroken worden.
Peptidase P is in staat peptidebindingen te verbreken tussen een aminozuur met restgroep R4 en de NH groep (!) van een ander aminozuur.
- Op welk of welke van de aangegeven plaatsen kan peptidase P de getekende peptideketen splitsen?

Slide 26 - Question ouverte


Intensieve looptraining
Bij intensieve looptraining stijgt de melkzuurconcentratie in de cellen van de benen.
Welke vorm van dissimilatie vindt daar dan plaats?

Slide 27 - Question ouverte


Intensieve looptraining
De reactievergelijking van de omzetting van ATP in ADP is: ATP → ADP + Pi + energie 
Geef twee redenen om deze reactie tot dissimilatie te rekenen.

Slide 28 - Question ouverte

Slide 29 - Lien

Slide 30 - Lien