De negen broers #brusselleer

• NT2
• HBO
• Studiejaar 2

Hallo

1. Kijk de video helemaal. 

2. Ga naar het volgende. 

3. Kijk de video met vragen. 

succes!

00:05

Hoeveel broers zijn er?

1. 8
2. 9
3. 7
4. 10

00:18

Waar wonen de broers?

1. Bij hun vader
2. Bij hun broer
3. Bij hun moeder
4. Bij hun zus

00:29

Wat worden de broers?

1. bakker
2. chauffeur
3. kok
4. soldaat

00:47

Wat nemen de broers mee?

1. water en melk
2. boter en melk
3. brood en melk
4. koffie en melk

01:09

Hoeveel broers telt Mel?

1. 8
2. 9
3. 7
4. 10

01:59

Hoeveel broers telt de man?

1. 8
2. 9
3. 7
4. 10

02:13

Hoe voelen de broers zich?

1. De broers zijn boos.
2. De broers zijn verliefd.
3. De broers zijn triestig.
4. De broers zijn blij

Nu lees jij het verhaal 

van 

de negen broers. 

Nu lees jij het verhaal 

van 

de negen broers

Er is een land ver van hier. 

Daar woont Mel met zijn broers. 

Ze wonen bij hun moeder. 

De broers wonen bij hun broer.

1. Waar
2. niet waar

Er komt oorlog in het land. 

De broers worden soldaat. 

Ze moeten gaan. 

Het is oorlog in het land.

1. Waar
2. niet waar

Hun moeder zegt

Blijf bij elkaar. 

Dan gaat het goed.

Hun moeder zegt: blijf niet bij elkaar.

1. Waar
2. niet waar

De broers gaan op weg . 

Ze nemen brood mee

en een kan melk.

De broers nemen water en melk mee.

1. Waar
2. niet waar

Na een tijd zegt Mel:

Zijn we nog bij elkaar?

Ga in een rij staan. 

Ik tel mijn broers. 

Mel telt: 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8. 

Mel is bang. Hij zegt

We zijn een broer kwijt.

Mel telt 8 broers.

1. waar
2. niet waar

Dat kan niet zegt een broer. 

Ik tel nog een keer. 

Hij telt: 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8. 

Hij zegt: het is waar. 

We zijn een broer kwijt. 

De broer denkt dat hij een broer kwijt is.

1. Waar
2. niet waar

Er loopt een man op de weg.

Hij zegt: Wat is er? 

Mel zegt: We zijn een broer kwijt. 

De man zegt: ik vind de broer. 

Ga in een rij staan. 

Hij telt de broers: 

1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9

Hij telt negen broers. 

De broer is niet meer kwijt. 

Hij is er weer. 

De broers zijn heel blij. 

Ze geven brood aan de man. 

De man is ook blij. 

De broers zijn blij

1. Waar
2. niet waar

En?
Waren de broers echt iemand kwijt?

1. ja
2. neen
3. ik weet het niet
4. ik begrijp het niet

Goed gedaan