Le pronom personnel + ontkenning

LE PRONOM PERSONNEL
1 / 35
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 35 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

LE PRONOM PERSONNEL

Slide 1 - Diapositive

Les objectifs d'aujourd'hui
Aan het einde van de les kan ik:
- Het lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp herkennen in een zin
- Het lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp vervangen door een persoonlijk voornaamwoord
- Het lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp toepassen in een zin

Slide 2 - Diapositive

Wat heb je de vorige keer geleerd over het meewerkend- en lijdendvoorwerp

Slide 3 - Carte mentale

Wat waren de persoonlijk voornaamwoorden ookalweer?

Slide 4 - Carte mentale

Pers. vnw: COD (lijdend voorwerp)
Je hebt de keuze uit de volgende woorden:
me               Il me voit                                 Hij ziet me
te                  Il te voit                                   Hij ziet jou
le / la / l'     Il le/la voit / Il l'achète       Hij ziet hem/haar/Hij koopt het
nous           Il nous voit                              Hij ziet ons
vous            Il vous voit                              Hij ziet jullie/u
les                Il les voit / Il les achète     Hij ziet hen / Hij koopt ze


Slide 5 - Diapositive

Pers. vnw: COI (meewerkend voorwerp)
Je hebt de keuze uit de volgende woorden:
me               Il me donne un cadeau            Hij geeft me een cadeau
te                  Il te donne un cadeau              Hij geeft jou een cadeau
le / la / l'     Il lui donne un cadeau              Hij geeft hem/haar een cadeau
nous           Il nous donne un cadeau         Hij geeft ons een cadeau
vous            Il vous donne un cadeau         Hij geeft jullie/u een cadeau
les                Il leur donne un cadeau           Hij geeft hen een cadeau
Werkwoorden die een COI krijgen, herken je in het NL aan "aan" (geven aan) en in het FR aan "à"/au/aux (donner à, demander à)

Slide 6 - Diapositive

Stappenplan
Stap 1: Wat moet je vervangen? Lijdend- of meewerkend voorwerp?
Stap 2: Door welk persoonlijk voornaamwoord kan je dit vervangen
Stap 3: Staat er geen heel ww in de zin? Dan voor de pers. vorm. Anders wel voor het hele ww. 

Slide 7 - Diapositive

Wat is het stappenplan?

Slide 8 - Question ouverte

Vervang het lv in deze zin door un pronom personnel:
Je donne le livre à mon frère.
A
Je donne le à mon frère
B
Je la donne à mon frère
C
Je lui donne à mon frère
D
Je le donne à mon frère

Slide 9 - Quiz

Vervang het mwv door een pronom personnel:
Robert va donner les livres à ses amis
A
Robert va leur donner les livres
B
Robert leur va donner à ses amis
C
Robert va donner leur les livres

Slide 10 - Quiz

Vervang het mwv door een pronom personnel:
Je donne le livre à mon frère.
A
je donne le livre à lui
B
je lui donne le livre
C
je la donne le livre
D
je le donne le livre

Slide 11 - Quiz

Vervang het lv door een pronom personnel:
Robert donne la fleur à Sophie

Slide 12 - Question ouverte

Vervang het mwv door een pronom personnel:
Robert donne la fleur à Sophie

Slide 13 - Question ouverte

Vervang het mwv en lv door een pronom personnel:
Robert donne la fleur à Sophie

Slide 14 - Question ouverte

Grammaire A p11
Lees pagina 11 door

Slide 15 - Diapositive

Hoe maak je ontkenning in het Frans?

Slide 16 - Carte mentale

De ontkenning / La négation
ne / n'             +                pas
      (voor de pv)                    (achter de pv) 

ex: Nous ne parlons pas avec mes amis

Slide 17 - Diapositive

ne ... rien
ne ... plus
ne ... jamais
ne ... pas encore
ne ... personne
nog niet
niet meer
niets
nooit
niemand

Slide 18 - Question de remorquage

Andere ontkenningen
  • ne... rien (niets)
  • ne ... jamais (nooit) 
  • ne ... plus (niet meer)
  • ne ... personne (niemand) 
  • ne ... aucun(e) (geen enkele) 
  • ne ... pas encore (nog niet)  

Slide 19 - Diapositive

Wat zie je?
Ex: Je n'ai aucune copine.
Ex: Je n'ai aucun copain.

Slide 20 - Carte mentale

Attention
Met ne ... aucun(e) (geen enkele)

Aucun(e) past zich aan het woord die achter komt: 

Ex: Je n'ai aucune idée.
Ex: Je n'ai aucun copain.

Slide 21 - Diapositive

Wat zie je?
Ex: Je ne me sens pas bien.

Slide 22 - Carte mentale

Attention
Bij wederkerende werkwoorden (voelen zich / se sentir) en bij zinnen met een persoonlijk voornaamwoord komt het voornaamwoord tussen ne en de pv

Ex: Je ne me sens pas bien.
Tu ne t'es pas douché? 
Nous ne nous somme pas préparé. 

Slide 23 - Diapositive

Wat zie je?
Ex: Je ne me sens pas bien.

Slide 24 - Carte mentale

Attention 
niemand = ne ... personne of personne ne
Als niemand lijdend voorwerp is, dan vertaal je dat met ne ... personne. Ne komt dan voor de pv, maar personne komt achter het hele gezegde (en niet achter de pv) 

Ex: Il n'a parlé avec personne cette semaine. 
Je n'aime personne dans ma classe.

Slide 25 - Diapositive

Attention!
Als 'niemand' het onderwerp is, dan vertaal je dat met 'personne ne'.

Personne ne peut prévoir l'avenir.

Niemand kan de toekomst voorspellen.





Slide 26 - Diapositive

personne ne en ne ... personne

Als 'niemand' het lijdend voorwerp is, dan vertaal je dat met ne ... personne. Ne komt voor de persoonsvorm, maar personne komt achter het hele gezegde (in plaats van achter de persoonsvorm).




Il ne juge personne.
Hij beoordeelt niemand.
Il n'a jugé personne.
Hij heeft niemand beoordeeld.
Il ne veut juger personne.
Hij wil niemand beoordelen.

Slide 27 - Diapositive

Wat zie je?
Ex: Rien ne m'interesse

Slide 28 - Carte mentale

Attention 
niets: rien ne / ne .... rien
Als niets onderwerp is, dan vertaal je dat met rien ne / n'

Ex: Rien ne m'interesse. 

Slide 29 - Diapositive

Je n'ai ____ fait. (niets)
A
plus
B
pas encore
C
rien
D
jamais

Slide 30 - Quiz

Il n'est ___ content. (nooit)
A
plus
B
pas encore
C
rien
D
jamais

Slide 31 - Quiz

Maak een ontkenning (schrijf de hele zin)
(Niemand) comprend cet exercice

Slide 32 - Question ouverte

''Ne me quitte pas ''
Wat zou dit kunnen betekenen?

Slide 33 - Question ouverte

0

Slide 34 - Vidéo

Les devoirs
Exercices 9 + 10 d + 20 (lire) en ligne!

Slide 35 - Diapositive