Klas 3 - futur simple/proche

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Bonjour & bienvenue

Bron C: Futur simple + 

futur proche

Objectif:

• Aan het eind van deze les weet je hoe je in het Frans kunt vertellen wat je gaat doen, in de toekomst.

Ik ga werken
vs
Ik zal werken

De toekomende tijd

In het Nederlands kun je het werkwoord "gaan" of "zullen" gebruiken om een toekomende tijd te maken.

Ik ga werken > bijvoorbeeld "morgen" of "volgende week".

Ik zal werken > ooit, niet duidelijk wanneer precies. 

Le futur

In het Frans kun je ook twee toekomende tijden onderscheiden:

Le futur proche ('nabije toekomst'): 

Je vais travailler (= Ik ga werken)

Le futur simple ('toekomst'): 

Je travaillerai (= Ik zal werken)

Ik zal werken =
Je travaillerai

FUTUR PROCHE

Gebruik altijd een vorm van 'aller'           (= gaan) + een heel werkwoord.

Bijv. Je vais danser

Tu vas finir

Nous allons rendre

Leer alle vormen van dit onregelmatig ww uit je hoofd!

Je vais

Ils/elles vont

Nous allons

On va

Vous allez

Il/elle va

Tu vas

Hij/zij gaat

Ik ga

Jullie gaan

U gaat

Wij gaan

Jij gaat

Men gaat, we gaan

Zij gaan

Vertaal:
Jij gaat terugkeren

1. Je vais retourner
2. Tu vas retourner
3. Je vais retourne
4. Tu vas retourne

Vertaal:
Hij gaat stoppen

1. Elle va arrêter
2. Elles vont arrêter
3. Il va arrêter
4. Ils vont arrêter

Vertaal:
Jullie gaan verkopen

1. Je vais vendre
2. Tu vas vendre
3. Nous allons vendre
4. Vous allez vendre

Wij gaan werken =
Nous (travailler, futur proche)

Jij gaat kiezen =
Tu (choisir, futur proche)

Zij gaan wachten =
Ils (attendre, futur proche)

Welke zin staat NIET in de futur proche?

1. Thomas va à Paris.
2. Tu vas voyager en Italie.
3. Thomas va manger une pizza.
4. Tu vas avoir une boisson.

Welke zin staat NIET in de futur proche?

1. Je vais regarder un film.
2. Elle a écouté une chanson.
3. Il va voir son frère.
4. Ils vont aller à l école.

De futur simple dus.

Je vertaalt het met "zullen": ik zal reizen, wij zullen werken.

Maar: Hoe maken we die?

Le futur simple

1) Stam = hele werkwoord 

2) Stam + uitgangen van avoir (hebben)

Leer dus de uitgangen uit je hoofd!

Bijv. donner (=geven), avoir in de je-vorm = j'ai

Ik zal geven = Je donnerai

Let op! De stam van de futur eindigt altijd op -r

Le futur simple: hoe te maken?

Je donnerai                                                   Ik zal geven

Tu donneras                                                  Jij zal geven

Il/elle donnera                                             Hij/zij zal geven

Nous donnerons (niet: AVONS)           Wij zullen geven

Vous donnerez (niet: AVEZ)                   Jullie zullen geven, u zal geven

Ils/elles donneront                                    Zij zullen geven

Vertaal:
Jij zult geven = Tu .......................

1. donnerai
2. donneras
3. donnera
4. donnerons

Vertaal:
Wij zullen beëindigen
= Nous .......................

1. finirai
2. finiras
3. finira
4. finirons

Vertaal:
Sophie zal bewaren =
Sophie.......................

1. garderai
2. garderas
3. gardera
4. garderons

Vertaal:
U zal teruggeven=
Vous.......................

1. rendra
2. rendrez
3. rendrons
4. rendront

Vertaal:
Zij zullen meenemen
= Ils/elles ........................

1. apportera
2. apporteront
3. apporterons
4. apporteras

Au boulot!

Quoi? Jullie gaan een horoscoop maken/ toekomst voorspellen

Comment? Jullie voorspellen de toekomst in een paar zinnen.

Aide? Klasgenoot/docent/(woorden)boek

Temps? 20 minuten

Résultats? Je kan de futur proche toepassen & inleveren als opdracht in It's Learning

Fini? Ga verder met het nieuwe thema

Grammaire: le futur 

 1- Je vormt de futur in het Nederlands met ????

2- Je vormt de futur (simple) in het Frans met????

Algemene regel

Uitzonderingen

Sommige werkwoorden hebben niet het hele werkwoord als stam, maar een aparte vorm. De uitgangen van de futur blijven hetzelfde.

• Être -> ser-
• Avoir -> aur-
• Aller -> ir-
• Faire -> fer-
• En nog enkele andere (zie schema vorige slide)

Il (danser) avec cette actrice célèbre.

1. danseri
2. danserai
3. dansera
4. danseront

Tu (habiter) en Afrique?

1. habiteras
2. habitas
3. habites
4. habiterons

Vous (pouvoir) attendre encore 2 minutes?

1. pourrez
2. pourriez
3. pouvoirez
4. pouvoiront

Elles (regarder) un film au cinéma.

1. regardera
2. regarderont
3. regarderai
4. regarderront

Et votre frère? Il (rester) ici.

Ils (arriver) après-demain.

Nous (finir) nos devoirs ce soir.

Mon oncle (répondre) bientôt.

Je ne sais pas quand il (avoir)sa nouvelle voiture.

Je (être) dans 10 ans!

Nous (aller) en Belgique, la semaine prochaine.

Tu (faire) le test le cours prochain.

Huiswerk

Maken: Bron C in Learnbeat

Opdrachten rondom de futur simple & futur proche