2A(bb) H5 Lezen Signaalwoorden (2)

Hoofdstuk 5
Lezen 
(blz. 167/168)
1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo, mavo, havo, vwoLeerjaar 1-4

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Hoofdstuk 5
Lezen 
(blz. 167/168)

Slide 1 - Diapositive

Doel van de les
- Het leerdoel is dat je tekstverbanden en signaalwoorden kunt herkennen in een tekst. 

Slide 2 - Diapositive

Wat is een tekstverband?
Met tekstverbanden bedoelen we de relaties tussen verschillende delen van een tekst (alinea’s of zinnen). 
Zo kan het bijvoorbeeld zijn dat zin 1 een oorzaak vertelt (bv. Het heeft al maanden niet meer geregend) en zin 2 een gevolg (bv. Daardoor is de oogst van de boeren mislukt). 



Signaalwoorden: ten eerste, ten tweede, ook, bovendien, en, vervolgens.
Vergelijking: De alinea’s maken een vergelijking tussen verschillende dingen.

Signaalwoorden: zo, in vergelijking met, evenals.
Tegenstelling: De alinea’s vertellen twee tegenovergestelde dingen zien.

Signaalwoorden: maar, toch, hoewel, echter, daarentegen.

Slide 3 - Diapositive

Wat is een signaalwoord?
  • Een signaalwoord is een verbindingswoord. Het verbindt zinnen, delen van een zin of alinea's met elkaar.
Vb. Eerst lazen we de uitleg, daarna maakten we de opdrachten en vervolgens sloten we het hoofdstuk af met een toets.

Aan de woorden "eerst, daarna en vervolgens" zie je dat je met een opsomming bezig bent.

Slide 4 - Diapositive

Waarom oefenen met tekstverbanden en signaalwoorden?
In bijna iedere tekst vind je tekstverbanden met bijbehorende signaalwoorden. 
Als je snapt wat de tekstverbanden zijn en je weet welke signaalwoorden hierbij horen, zul je merken dat je teksten beter gaat begrijpen. 

Slide 5 - Diapositive

Welke tekstverbanden zijn er?
zie volgende slides

Slide 6 - Diapositive

Verband 1: Volgorde van tijd


Signaalwoorden:
Voordat, nadat, eerst, daarna, wanneer, vroeger.

Slide 7 - Diapositive

Verband 2: Opsomming

Signaalwoorden:
En, ook, ten eerste, ten tweede, vervolgens

Slide 8 - Diapositive

Verband 3: Vergelijking

Signaalwoorden:
Zo, evenals, in vergelijking met, soortgelijk(e),
net zo (vaak/groot/leuk)...als

Slide 9 - Diapositive

Verband 4:
Tegenstelling

Signaalwoorden:
maar, in tegenstelling tot, toch, echter, daar staat tegenover, hoewel

Slide 10 - Diapositive

Welk verband staat in deze zin?
Zijn vriendin is daarentegen wel heel erg aardig.
A
Opsomming
B
Volgorde van tijd
C
Vergelijking
D
Tegenstelling

Slide 11 - Quiz

Uitleg juiste antwoord
Aan het woord "daarentegen" kun je zien dat het een tegenstelling is.
Zijn vriendin is daarentegen wel heel erg aardig.

Slide 12 - Diapositive

Welk verband staat in deze zin?
In de winkel haal ik brood, kaas en melk.
A
Opsomming
B
Tegenstelling
C
Volgorde van tijd
D
Vergelijking

Slide 13 - Quiz

Uitleg juiste antwoord
Aan het woord "en" kun je zien dat het een opsomming is.
In de winkel haal ik brood, kaas en melk.

Slide 14 - Diapositive

Welk verband staat in deze zin?
Mijn schoenen zijn net zo vies geworden als die van jou.
A
Opsomming
B
Tegenstelling
C
Volgorde van tijd
D
Vergelijking

Slide 15 - Quiz

Uitleg juiste antwoord
Aan de woorden "net zo (vies) als..." kun je zien dat het een vergelijking is.
Mijn schoenen zijn net zo vies geworden als die van jou.

Slide 16 - Diapositive

Welk signaalwoord herken je in de zin:
Hij is een stuk kleiner dan zijn broertje?

Slide 17 - Question ouverte

Welk signaalwoord herken je in de zin:
Mijn mobiel is fijn, maar ik wil graag een nieuwe.

Slide 18 - Question ouverte

OPDRACHT
Maak opdracht 2 + 3 uit je boek p. 168 H5 Lezen

Slide 19 - Diapositive