Werkwoordspelling

havo 4 - werkwoordspelling
1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

havo 4 - werkwoordspelling

Slide 1 - Diapositive

Lesdoelen
-Je weet hoe je werkwoorden in de tegenwoordige tijd schrijft.
-Je weet hoe je werkwoorden in de verleden tijd schrijft.
-Je weet wat een voltooid deelwoord is.
-Je weet wat een voltooid deelwoord bijvoeglijk gebruikt is.
-Je weet wat de gebiedende wijs is.

Slide 2 - Diapositive

Werkwoordspelling

Slide 3 - Carte mentale

Slide 4 - Vidéo

Bedenk zelf een zin van minimaal tien woorden. Zorg dat je minimaal twee werkwoordsvormen gebruikt.
timer
2:00

Slide 5 - Question ouverte

Bedenk een zin met minimaal twee persoonsvormen.

Slide 6 - Question ouverte

Werkwoordspelling
Tegenwoordige tijd
Verleden tijd
Voltooid deelwoord
Engelse werkwoorden
Gebiedende wijs
Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Vidéo

Wat is juist gespeld? Een of meerdere antwoorden zijn goed.
A
Sophie heeft haar vinger verbrandt.
B
Sam en Tom moesten op de bus wachtten.
C
Het verbrandde haar van Sjors stinkt enorm.
D
Tom verbreedde zijn tuinpad.

Slide 9 - Quiz

Geef een voorbeeld van een voltooid deelwoord gebruikt als bijvoeglijk naamwoord

Slide 10 - Carte mentale

Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt
D
gebeurdde

Slide 11 - Quiz

Wat je vindt, mag je houden. Vindt je ook niet?
A
Fout, eerste 'vindt' moet zonder 't'.
B
Fout, beide keren moet 'vindt' zonder 't'.
C
Fout, tweede 'vindt' moet zonder 't'.
D
Deze zin is goed gespeld.

Slide 12 - Quiz

Gisteren ...(lunchen) ik met mijn oma.
A
lunchde
B
lunchte
C
lunchete
D
lunchede

Slide 13 - Quiz


Aan het begin van het jaar (besteden) we veel tijd aan werkwoordspelling
A
besteden
B
besteede
C
besteedden
D
besteeden

Slide 14 - Quiz

Hij was ….(verheugen) zijn oude vriend weer te ontmoeten.
A
verheugt
B
verheugd
C
verheugdt
D
verheugtd

Slide 15 - Quiz

Wie wat ...(bewaren), die heeft wat.
A
bewaart
B
bewaardt
C
bewaard
D
bewaartd

Slide 16 - Quiz

De sportleraar ...(timen) de snelheid van de atleet.
A
timde
B
timte
C
timede
D
timete

Slide 17 - Quiz

Evaluatie
-Heb je de lesdoelen behaald?
-Hoe weet je dat?

Daltonuren: kom naar mijn daltonuren als je nog extra wilt oefenen met de werkwoordspelling. Kijk in de planner van It's Learning welke opdrachten je kunt maken.

Slide 18 - Diapositive