Herhaling grammatica chapitre 4 persoonlijk voornaamwoord als LV MV

Herhaling grammatica chapitre 4
1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Herhaling grammatica chapitre 4

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen
1. Je kunt het onbepaald voornaamwoord TOUT gebruiken
2. Je kunt het persoonlijk voornaamwoord met nadruk gebruiken.
3. Je kunt het lijdend voorwerp en het meewerkend voorwerp vervangen door een persoonlijk voornaamwoord.

Slide 2 - Diapositive

Programma
1. Terugblik vorige les (TOUT)
2. Herhaling grammatica chapitre 4 
3. online oefenen
4. Evaluatie

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Terugblik vorige les
Het onbepaald voornaamwoord
TOUT

Slide 5 - Diapositive

Oui, j’ai TOUT vu.
Hoe vertaal je TOUT ?

Slide 6 - Question ouverte

Ils sont TOUS partis.
Hoe vertaal je TOUS ?

Slide 7 - Question ouverte

TOUT est possible.
Hoe vertaal je TOUT ?

Slide 8 - Question ouverte

Dans ce village, TOUTES LES maisons sont blanches.
Hoe vertaal je TOUTES LES ?

Slide 9 - Question ouverte

Vous avez vu TOUT LE pays ?
Hoe vertaal je TOUT LE ?

Slide 10 - Question ouverte

Check of deze aantekeningen in je schrift staan!!!

Slide 11 - Diapositive

Het persoonlijk voornaamwoord met nadruk
Als je het persoonlijk voornaamwoord wilt beklemtonen / benadrukken dan gebruik je:
moi / toi / lui / elle / nous / vous / eux / elles

Moi, je le crois.
Tu viens aussi, toi?
Lui, il prend un café.
Et elle, elle prend un thé.
Nous, nous lisons un livre.
Vous, vous regardez un film.
Eux, ils prennent un dessert.
Elles, elles prennent du fromage.

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Vidéo

Het persoonlijk voornaamwoord als lijdend voorwerp of als meewerkend voorwerp

Slide 14 - Diapositive

Het p. vnw als lijdend voorwerp
Je kunt het lijdend voorwerp in een zin vervangen door de volgende persoonlijke voornaamwoorden:
me / m'       Il me voit        Hij ziet mij
te / t'            Il te voit          Hij ziet jou
le / l'             Il le voit          Hij ziet hem / het
la / l'             Il la voit          Hij ziet haar / het
nous            Il nous voit   Hij ziet ons
vous             Il vous voit   Hij ziet jullie / u
les                 Il les voit       Hij ziet hen / het

Slide 15 - Diapositive

Het p. vnw als lijdend voorwerp
Je zet het p. vnw voor de PV behalve als er 
een infinitief in de zin staat, dan komt 
het p. vnw voor de infinitief te staan.

Je donne un livre à ma mère >>> Je le donne à ma mère
Je vais donner un livre à ma mère >>> je vais le donner à ma mère

Slide 16 - Diapositive

Het p. vnw als meewerkend voorwerp
Je kunt het meewerkend voorwerp in een zin vervangen door de volgende persoonlijke voornaamwoorden:
me / m'       Il me donne un cadeau       Hij geeft mij een cadeau
te / t'            Il te donne un cadeau         Hij geeft jou een cadeau
lui                  Il lui donne un cadeau        Hij geeft hem een cadeau
lui                  Il lui donne un cadeau        Hij geeft haar een cadeau  
nous            Il nous donne un cadeau   Hij geeft ons een cadeau
vous             Il vous donne un cadeau   Hij geeft jullie / u een cadeau
leur               Il leur donne un cadeau     Hij geeft hun een cadeau

Slide 17 - Diapositive

Het p. vnw als meewerkend voorwerp
Je zet het p. vnw voor de PV behalve als er 
een infinitief in de zin staat, dan komt 
het p. vnw voor de infinitief te staan.

Je donne un livre à ma mère >>> Je le donne à ma mère
Je vais donner un livre à ma mère >>> je vais le donner à ma mère

Je zet eerst het lijdend voorwerp in de zin en daarna het meewerkend voorwerp
Je donne un livre à ma mère >>> Je le lui donne 
Je vais donner un livre à ma mère >>> je vais le lui donner

Slide 18 - Diapositive

Vervang het LV. Noteer de hele nieuwe zin.

Nous regardons un film.

Slide 19 - Question ouverte

Vervang het LV. Noteer de hele nieuwe zin.

Tu manges des crêpes?

Slide 20 - Question ouverte

Vervang het LV. Noteer de hele nieuwe zin.

J'écoute une chanson.

Slide 21 - Question ouverte

Vervang het meewerkend voorwerp. Noteer de hele nieuwe zin.
Olivia donne un collier à sa soeur.

Slide 22 - Question ouverte

Vervang het meewerkend voorwerp. Noteer de hele nieuwe zin.
Il parle à son prof.

Slide 23 - Question ouverte

Vervang het meewerkend voorwerp. Noteer de hele nieuwe zin.
Le prof explique les exercices aux élèves.

Slide 24 - Question ouverte

Vervang het lijdend én het meewerkend voorwerp. Noteer de hele nieuwe zin.
Stan vend sa voiture à Paul.

Slide 25 - Question ouverte

Vervang het lijdend én het meewerkend voorwerp. Noteer de hele nieuwe zin.
Ma mère donne un vélo à mon frère.

Slide 26 - Question ouverte

Vervang het lijdend én het meewerkend voorwerp. Noteer de hele nieuwe zin.
Je vais envoyer une carte à Nadine.

Slide 27 - Question ouverte

Slide 28 - Diapositive

Check of je de Grammaticatrainer en Test Jezelf van chapitre 4 hebt gedaan of oefen online verder

Slide 29 - Diapositive

Slide 30 - Lien