werkwoordspelling

werkwoordspelling
Herhaling: persoonsvorm tegenwoordige tijd en persoonsvorm verleden tijd.

Nieuw: voltooid deelwoord.
1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

werkwoordspelling
Herhaling: persoonsvorm tegenwoordige tijd en persoonsvorm verleden tijd.

Nieuw: voltooid deelwoord.

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

persoonsvorm tegenwoordige tijd
Ik
(ik-vorm)
Jij
Jij achter ww
ik-vorm + t
ik-vorm 
Hij/zij/wij/u
ik-vorm + t
Meervoud
Hele ww

Slide 3 - Diapositive

persoonsvorm verleden tijd
sterke werkwoorden: veranderen van klank
zwakke werkwoorden: klankvast, bepaal de stam en dan ...
Hele ww -en  + te(n)   of 
Hele ww-en  + de(n)
"t ex kofschipje
Pas op! De d en de t neem je altijd mee!

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Vidéo

(maken) Mijn buurjongen heeft een surprise ......

A
VD: gemaakt
B
PVTT: gemaakt
C
BN: gemakt
D
PVVT: gemakd

Slide 6 - Quiz

(verven) Liesje heeft de muur achter haar bed grijs .....
A
VD: geverft
B
VD: geverfd
C
PVTT: gevervt
D
PVVT: geverfd

Slide 7 - Quiz

(beantwoorden)
Miriam ...................... de vraag nu.
A
VD: beantwoord
B
PVTT: beantwoordt
C
PVTT: beantwoort
D
PVVT: beantwoordt

Slide 8 - Quiz

(beantwoorden)
Gisteren ..................... Miriam de vraag
A
Beantwoorde
B
Beantwoordte
C
Beantwoordde
D
Beantworde

Slide 9 - Quiz

(beantwoorden)
Miriam herhaalde de .................... vraag
A
PVTT: Beantwoort
B
PVVT: Beantwoordt
C
VD: Beantwoordde
D
BN: Beantwoorde

Slide 10 - Quiz

(beantwoorden)
De vraag is door Miriam ..................
A
Beantwoort
B
Beantwoordt
C
Beantwoordde
D
Beantwoord

Slide 11 - Quiz

(vergroten) Hij ........ het lettertype gisteren.
A
vergroot
B
vergrote
C
vergrootte
D
vergrotte

Slide 12 - Quiz

(vinden) Erik ....... het allemaal niet eerlijk.
A
vind
B
vindt
C
vint

Slide 13 - Quiz

(vergroten) Ik koop de .................. foto van mijn vriend
A
vergrootte
B
vergroote
C
vergrote

Slide 14 - Quiz

(verhuizen)
Marco is gisteren naar Amsterdam ...............................
A
Verhuisd
B
Verhuist
C
Verhuisdt

Slide 15 - Quiz

(benoemen)
We hebben Lucie tot voorzitter van de klas .............................
A
benoemd
B
benoemt
C
benoemd

Slide 16 - Quiz

(rusten)
Tussen de middag heb ik even ...........................
A
gerusd
B
gerust
C
gerusdt

Slide 17 - Quiz

(Verbreden)
De buurman heeft het tuinpad .................
A
verbreedt
B
verbreed
C
verbreet

Slide 18 - Quiz

(verbreden)
We zijn wel blij met het ................. tuinpad
A
verbrede
B
verbreede
C
verbreedde

Slide 19 - Quiz

(verversen)
Het zwembadwater is gisteren ..........................
A
verversd
B
verversdt
C
ververst

Slide 20 - Quiz

(grazen)
De koeien ................... de wei kaal
A
graasden
B
graasten

Slide 21 - Quiz

(verkleden)
Wij hebben ons voor het feest ..........................
A
verkleedt
B
verkleed

Slide 22 - Quiz

(verkleden)
Zij ..................... zich nu voor het feest.
....................... jij je ook?
A
verkleedt verkleed
B
verkleed verkleedt
C
verkleed verkleed
D
verkleedt verkleedt

Slide 23 - Quiz

(verkleden)
Vorige week om deze tijd ...................... wij ons voor het feest
A
verkleedde
B
verkleden
C
verkleedden
D
verkleeden

Slide 24 - Quiz

(verkleden)
Het .............. feest was zeer geslaagd
A
verkleden
B
verkleedde
C
verkleede
D
verklede

Slide 25 - Quiz

En de winnaar is .....

Slide 26 - Question ouverte