2324 Havo 1 Woordsoorten

Vooraf
  1. Filmportret ? = niet ingeleverd is een onvoldoende!
  2. Inleveren opdracht gedicht - (12 februari a.s.)
  3. Inleveren verwerkingsopdracht leesboek 2 - (7 maart a.s.)
  4. Studieplanner in Magister!!
1 / 42
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 42 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Vooraf
  1. Filmportret ? = niet ingeleverd is een onvoldoende!
  2. Inleveren opdracht gedicht - (12 februari a.s.)
  3. Inleveren verwerkingsopdracht leesboek 2 - (7 maart a.s.)
  4. Studieplanner in Magister!!

Slide 1 - Diapositive

Woordsoorten

Slide 2 - Diapositive

Aan het einde van de les
  • Ken je de volgende woordsoorten: werkwoord, lidwoord, bijvoeglijk naamwoord, zelfstandig naamwoord, voorzetsel.
  • Kun je de woordsoorten (in een zin) herkennen en benoemen. 
  • Kun je zelfstandig a.d.h.v. de woordsoorten zinnen formuleren.

Slide 3 - Diapositive

Woordsoort - werkwoord
Een werkwoord is een woordsoort.
Het woord dat zegt wat iets of iemand doet of overkomt:
werkwoord.
(modale werkwoorden helpen het 'actieve' werkwoord in een zin)
Vervoegen:
Lachen - lach / lacht / lachen / lachte / lachten / gelachen / lachend.




Slide 4 - Diapositive

Woordsoort - lidwoord
Een lidwoord is een woordsoort: 
Bepaald: de  - het              Onbepaald: een
Het lidwoord staat altijd vóór een zelfstandig naamwoord, anders is het geen lidwoord:

1. Het is vandaag mooi weer!
2. Ik heb vandaag één hele grote fout gemaakt. ( aantal)

Slide 5 - Diapositive

Woordsoort - zelfstandig naamwoord
Simpel gezegd is een zelfstandig naamwoord een woord dat mensen, dieren of dingen aanduidt. Ook (eigen)namen horen hierbij. Deze moeten met een hoofdletter. Je kunt er een lidwoord voor zetten.
NB Het gaat om alle dingen. Tastbaar: huis, schoen, meisje, school - niet-tastbaar: tijdsaanduiding (dag, week, ochtend) en  gevoelens (boosheid, liefde, vriendschap)

Slide 6 - Diapositive

Woordsoort - bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord is een woord dat iets zegt over een zelfstandig naamwoord. Het geeft een eigenschap/kenmerk aan.
1. Het kan vóór het zelfstandig naamwoord staan:
De lieve, grappige en leuke leerling.
2. OF na het zelfstandig naamwoord staan:
De leerling is lief, grappig en leuk.

Slide 7 - Diapositive

Woordsoort - voorzetsels
Een voorzetsel geeft de relatie tussen verschillende elementen in een zin aan.

! Soms lijkt een woord op een voorzetsel maar hoort het bij een werkwoord.
Uitslapen: Ik slaap vandaag uit.
Voorbereiden: Ik bereid de toets voor.

Slide 8 - Diapositive

Woordsoort - voorzetsels

Slide 9 - Diapositive


Kies het juiste woordsoort.
Je moet ook nooit cola drinken bij de computer.
A
Zelfstandig naamwoord (zn)
B
Voorzetsel (vz)
C
Bijvoeglijk naamwoord (bn)
D
Werkwoord (ww)

Slide 10 - Quiz


Kies het juiste woordsoort.
Ik fiets nog snel even naar de winkel.
A
Lidwoord (lw)
B
Zelfstandig naamwoord (zn)

Slide 11 - Quiz


Kies het juiste woordsoort.
Gisteravond heb ik een film gekeken.
A
Zelfstandig naamwoord (zn)
B
Werkwoord (ww)
C
Bijvoeglijk naamwoord (bn)

Slide 12 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Gelukkig mag ik straks weer naar huis.  
A
Werkwoord (ww)
B
Zelfstandig naamwoord (zn)
C
Bijvoeglijk naamwoord (bn)
D
Lidwoord (lw)

Slide 13 - Quiz


Ik zoek de betekenis van het woord straks even op. 

A
Werkwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijke naamwoord
D
Lidwoord

Slide 14 - Quiz

Hoeveel zelfstandig naamwoorden (zn) staan er in onderstaande zin?
Jip en Janneke hebben een hond die Takkie heet.

Slide 15 - Question ouverte

Lidwoord
Zelfstandig naamwoord
Werkwoord
Een 
het
de
denkt
spinnen
pauze
geheugen
toetje
toetsen
getekend
dans

Slide 16 - Question de remorquage


Kies de juiste woordsoort.
De bakker heeft verschillende broden gebakken.
A
Zelfstandig naamwoord (zn)
B
Lidwoord (lw)
C
Bijvoeglijk naamwoord (bn)
D
Werkwoord (ww)

Slide 17 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Vanochtend heb ik één boterham gegeten.
A
Lidwoord
B
Geen lidwoord

Slide 18 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Ik heb gisteren drie hoofdstukken in mijn boek gelezen!
A
Werkwoord (ww)
B
Zelfstandig naamwoord (zn)
C
Lidwoord (lw)
D
Bijvoeglijk naamwoord (bn)

Slide 19 - Quiz


Ik heb hele goede cijfers op mijn rapport!  
A
Lidwoord (lw)
B
Voorzetsel (vz)
C
Zelfstandig naamwoord (zn)
D
Werkwoord (ww)

Slide 20 - Quiz


Op zaterdag slaapt mijn broer altijd heel lang uit
A
Wel een voorzetsel
B
Geen voorzetsel

Slide 21 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Ik heb veel te veel gegeten.
A
Zelfstandig naamwoord(zn)
B
Werkwoord (ww)

Slide 22 - Quiz

Lesdoelen behaald?
  • Ken je de volgende woordsoorten: werkwoord, lidwoord, bijvoeglijk naamwoord, zelfstandig naamwoord, voorzetsel.
  • Kun je de woordsoorten (in een zin) herkennen en benoemen. 
  • Kun je zelfstandig a.d.h.v. de woordsoorten zinnen formuleren.

Slide 23 - Diapositive

Persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden

Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Diapositive

Slide 26 - Vidéo

Slide 27 - Diapositive

Slide 28 - Diapositive

Slide 29 - Diapositive

Die ogen van ....
A
jou
B
jouw

Slide 30 - Quiz

Dit zijn ........ ogen
A
jou
B
jouw

Slide 31 - Quiz

Deze tas is van ........
A
jou
B
jouw

Slide 32 - Quiz

Dat is ......... tas
A
jou
B
jouw

Slide 33 - Quiz

Een persoonlijk / bezittelijk voornaamwoord geeft aan dat iets het bezit is van iemand of iets.
A
peroonlijk
B
bezittelijk

Slide 34 - Quiz

‘Ik’ is een persoonlijk / bezittelijk voornaamwoord.
A
persoonlijk
B
bezittelijk

Slide 35 - Quiz

‘Uw’ is een persoonlijk / bezittelijk voornaamwoord.
A
persoonlijk
B
bezittelijk

Slide 36 - Quiz

Hun moeder brengt hen naar mijn huis.
Wat is het persoonlijk voornaamwoord
A
Hun
B
hen
C
mijn

Slide 37 - Quiz

Hun moeder brengt hen naar mijn huis.
Welke zijn bezittelijk? (2)
A
Hun
B
hen
C
mijn

Slide 38 - Quiz

Zij zag hem op straat.
Zij en hem zijn:
A
persoonljk
B
bezittelijk

Slide 39 - Quiz

Hij heeft haar fiets geleend.
Hij is een:

A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 40 - Quiz

Hij heeft haar fiets geleend.
Haar is een:

A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 41 - Quiz

Ik weet het verschil tussen een persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord
😒🙁😐🙂😃

Slide 42 - Sondage