Voorzetsels van tijd A1 Thema 7.10

A1 Voorzetsels van tijd 
1 / 41
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2MBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 41 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

A1 Voorzetsels van tijd 

Slide 1 - Diapositive

Voorzetsels van tijd 
in :         
na:         
om:       
over:      
rond:      
 sinds:    
tijdens:  

Slide 2 - Diapositive

IN
In de ochtend eet ik ontbijt.
In het weekend kijkt Felix veel televisie 
Ik kom in de avond mee eten.  
Ik ben in 1986 geboren. 

Slide 3 - Diapositive

NA
Na de les, om 12.00 uur, ga ik boodschappen doen. 
Na  3 jaar kan ik goed Nederlands spreken.
Na 13:15 kunnen wij naar huis gaan.    

Slide 4 - Diapositive

OM
De les begint om 9 uur.
De trein komt om 15:00.

Slide 5 - Diapositive

OVER
Over 15 minuut hebben wij pauze.
De trein vertrekt over 5 minuut.

Slide 6 - Diapositive

ROND
Rond 18.00 uur gaan we eten. 
Ze komt rond 5 uur.

Slide 7 - Diapositive

SINDS
Sinds 3 jaar woont Luis in Nederland.


Slide 8 - Diapositive

TIJDENS
Tijdens de avondklok mag je niet naar buiten.
Je mag je telefoon tijdens de les niet gebruiken.

Slide 9 - Diapositive

van .... tot
De eerste les is van 8.25 tot 9.25 uur. 


Slide 10 - Diapositive

VOOR
Voor de les begint, kun je even koffie drinken. 


Slide 11 - Diapositive

... drie jaar woont Daan in Rotterdam.
A
Sinds
B
Op
C
Voor
D
Tijdens

Slide 12 - Quiz

Iedere werkdag begint hij ..... 8.00 uur.
A
om
B
op
C
na
D
tijdens

Slide 13 - Quiz

Van 8.00 uur..... 8.30 uur is er een werkbespreking.
A
Over
B
tot
C
voor
D
na

Slide 14 - Quiz

.... 12.30 uur nemen Daan en zijn collega's pauze
A
Rond
B
Op
C
Voor
D
In

Slide 15 - Quiz

.... een week heeft Daan vakantie.
A
Over
B
Voor
C
Tot
D
Om

Slide 16 - Quiz

Vraag 1
In welk jaar ben je geboren? 

Ik ben geboren .......   

Slide 17 - Diapositive

Vraag 2 
Hoe laat sta jij op? 

Ik sta ..... 

Slide 18 - Diapositive

Vraag 3 
Sinds wanneer woon jij in Nederland? 
Ik woon ....... 

Slide 19 - Diapositive

Vraag 4 
Wanneer doe je boodschappen? 

Ik doe boodschappen ...

Slide 20 - Diapositive

Vraag 5 
Wanneer is de les Nederlands? 

De les Nederlands is ......

Slide 21 - Diapositive

Vraag 6 
Wanneer heb je geen les? 

Ik heb geen les .........

Slide 22 - Diapositive

Vraag 7
Wanneer ga je sporten? 

Ik ga sporten .....

Slide 23 - Diapositive

Vraag 8
Wanneer maak jij je huiswerk? 

IK maak mijn huiswerk ...........

Slide 24 - Diapositive

Vraag 9 
Wanneer ben je jarig? 

Ik ben jarig ..............

Slide 25 - Diapositive

Vaste combinaties
Ik kan acht vaste combinaties van werkwoord en voorzetsel gebruiken.

Slide 26 - Diapositive

Voorkennis 
Opdracht: Wat weet je al? Vul het juiste voorzetsel in. 
timer
10:00

Slide 27 - Diapositive

1. Esther heeft een hekel ... de kou in de winter.
A
met
B
over
C
van
D
aan

Slide 28 - Quiz

2. Het weer heeft altijd invloed ... zijn humeur.
A
over
B
aan
C
op
D
met

Slide 29 - Quiz

3. Ik ben erg geschrokken ... dat nieuws.
A
van
B
voor
C
naar
D
met

Slide 30 - Quiz

4. Tom heeft spijt ... zijn studiekeuze.
A
met
B
voor
C
van
D
in

Slide 31 - Quiz

5. Ik vind het een moeilijke beslissing. Ik wil er nog even ... nadenken.
A
naar
B
aan
C
voor
D
over

Slide 32 - Quiz

6. Zij zijn gevlucht ... de oorlog.
A
voor
B
naar
C
met
D
in

Slide 33 - Quiz

7. Mijn broer en zus discussiëren altijd ... politiek.
A
naar
B
aan
C
voor
D
over

Slide 34 - Quiz

8. Kun je wat zachter praten? De leerlingen moeten zich kunnen concentreren ... het examen.
A
voor
B
aan
C
op
D
met

Slide 35 - Quiz

Vaste combinaties: werkwoord en voorzetsel
  1. een hekel hebben aan
  2. invloed hebben op
  3. schrikken van
  4. spijt hebben van
  5. nadenken over
  6. vluchten voor
  7. discussiëren over
  8. zich concentreren op

Slide 36 - Diapositive

Oefenen
Opdracht: Stel elkaar de vragen en geef antwoord. Wissel daarna. Gebruik het dikgedrukte woord in je antwoord. 

  1. Waar heb jij echt een hekel aan? Waarom heb je daar een hekel aan?
  2. Wat heeft invloed op jouw humeur? Waarom heeft dat invloed op jouw humeur? 
  3. Waar schrik jij soms van? Waarom schrik je daarvan?
  4. Waar heb jij spijt van? Waarom heb je daar spijt van?
  5. Waar denk jij vaak over na? Waarom denk je daar vaak over na?
  6. Moest jij vluchten voor een oorlog? Voor welke oorlog moest jij vluchten?
  7. Waar discussieer jij over met anderen? Waarom discussieer je daarover?
  8. Waar moet jij je goed op concentreren de komende tijd? Waarom?
timer
15:00

Slide 37 - Diapositive

Oefenen
Opdracht: Geef antwoord op de vraag.

Slide 38 - Diapositive

Oefenen
Opdracht: Vul eerst het goede voorzetsel in. Schrijf daarna met elk werkwoord + voorzetsel een (korte of lange) zin. Laat de zinnen controleren door de docent. 

  1. een hekel hebben ...
  2. invloed hebben ...
  3. schrikken ...
  4. spijt hebben ...
  5. nadenken ...
  6. vluchten ...
  7. discussiëren ...
  8. zich concentreren ...
timer
0:00

Slide 39 - Diapositive

Schrijf één zin / één vraag met een werkwoord met een vast voorzetsel

Slide 40 - Question ouverte

Ik kan de acht vaste combinaties nu zelf gebruiken
😒🙁😐🙂😃

Slide 41 - Sondage