Argumentatiestructuren en -schema's

Argumentatiestructuren &
argumentatieschema's

Enkelvoudig
Onderschikkend
Nevenschikkend (afhankelijk en onafhankelijk)

1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Argumentatiestructuren &
argumentatieschema's

Enkelvoudig
Onderschikkend
Nevenschikkend (afhankelijk en onafhankelijk)

Slide 1 - Diapositive

Feitelijke argumenten

Een feitelijk argument is waar of onwaar en hoeft niet onderbouwd te worden.

Voorbeeld
Ik ga morgen naar de film kijken in Luxor, want die bioscoop is maar 100 meter bij me vandaan. 


Slide 2 - Diapositive

Waarderende argumenten

Over een waarderend argument kan je van mening verschillen en daarom moet zo’n argument ondersteund worden.

Voorbeeld

- Ik ga morgen naar de film kijken in Luxor, want die bioscoop vind ik veel prettiger .

Met het argument ‘want die bioscoop vind ik veel prettiger’ zal niet iedereen het eens zijn en dat argument behoeft ondersteuning. Argumenten die je daarvoor zou kunnen aanvoeren zijn bijvoorbeeld: ‘de stoelen zijn er erg prettig’ en ‘op elke stoel heb je goed zicht op het filmdoek’.

Slide 3 - Diapositive

De smartphone is onmisbaar. Je kan er nu bijna overal geld mee overmaken.
A
feitelijk argument
B
waarderend argument

Slide 4 - Quiz

Utrecht is een prettige stad om te wonen. Er wonen in Utrecht veel jonge gezellige mensen.
A
feitelijk argument
B
waarderend argument

Slide 5 - Quiz


Argumenten kun je herkennen aan signaalwoorden. Woorden als want, omdat, en immers geven aan dat er een argument volgt.

Of aan de woorden ik vind....., ik ben van mening...

Slide 6 - Diapositive

Weerlegging

Een argument dat laat zien dat een ander argument zwak of onwaar is noemen we een weerlegging.

                                                                      Voorbeeld:

Het is fijn als het zomer wordt, want dan kunnen we lekker veel zonnen (argument voor). Maar de kans dat je huidkanker krijgt, wordt daardoor wel een stuk groter (argument tegen). Als je je echter genoeg insmeert met zonnebrandolie en niet te lang in de zon blijft,  is er niets aan de hand (weerlegging).

Slide 7 - Diapositive

Enkelvoudige argumentatie
Een argumentatie die bestaat uit één standpunt en één argument (standpunt > argument).

Zij moet de opvolgster worden van onze coach, want zij heeft al veel ervaring.

Slide 8 - Diapositive

Nevenschikkende argumentatie

Bij een onafhankelijk nevenschikkende argumentatie gebruik je twee of meer argumenten. De argumenten zijn gelijkwaardig en kun je onderling van plaats verwisselen.




Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

Onderschikkende argumentatie
Een argumentatie waarin een argument wordt ondersteund door één of meer subargumenten (standpunt > argument > argument).

Je laat zien dat het eerste argument klopt!


Slide 13 - Diapositive

Onderschikkende argumentatie
Standpunt: Mijn broer is boos op mijn ouders.

Argument 1: Mijn broer heeft huisarrest gekregen.

Argument 2: Mijn broer was vorige weekend veel te laat thuisgekomen.

Slide 14 - Diapositive

Onderschikkende argumentatie
Zij is de juiste persoon voor die baan van boekverkoopster, want zij heeft ruime ervaring in die branche. Ze heeft namelijk al twee jaar bij een Libris boekhandel gewerkt. 


Slide 15 - Diapositive

Argumentatieschema's
  1. Oorzaak en gevolg (causaliteit)
  2. Kenmerk of eigenschap
  3. Voor- en nadelen
  4. Vergelijking
  5. Algemene uitspraak en voorbeelden
  6. Autoriteit
  7. Voor en nadelen

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Vidéo

Slide 18 - Vidéo

Huiswerk
Hoofdstuk 3 startopdracht en opdracht 1

Slide 19 - Diapositive