Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 60 min
Éléments de cette leçon
Welkom!
Doe je telefoon in de telefoontas.
Ga zitten volgens de plattegrond.
Doe je jas uit en pak je leesboek er vast bij.
Slide 1 - Diapositive
Deze les...
- Stil lezen
- Planning bekijken
- Doelen doornemen
- Vragen stellen over Cursus 6 Formuleren,
§1 Herhaling leerjaar 1th
- Uitleg Cursus 6 Formuleren, §2 Verwijswoorden (1)
- Aan de slag!
Slide 2 - Diapositive
Stil lezen
Pak je boek
en ga lekker lezen.
Heb je een boek geleend?
Zet het netjes terug in de kast.
Slide 3 - Diapositive
Planning bekijken
Zorg dat je bij blijft!
Slide 4 - Diapositive
Doelen
- Ik heb de basis van Formuleren opgehaald. (§1)
- Ik kan op de juiste manier verwijzen
naar personen en bezit (§2)
Slide 5 - Diapositive
Formuleren §1 Herhaling 1th
- Is het je gelukt de opdrachten te maken?
- Welke vragen heb je nog over de stof?
Slide 6 - Diapositive
Formuleren §2 Verwijswoorden (1)
>> Lianne is blij. Lianne heeft een cadeautje gekregen. Lianne is jarig.
>> Stan heeft een nieuwe broek gekocht. De nieuwe broek is blauw.
De nieuwe broek zit lekker.
Bovenstaande tekstjes zijn saai. Hoe maak je ze levendiger?
Slide 7 - Diapositive
Formuleren §2 Verwijswoorden (1)
>> Lianne is blij. Lianne heeft een cadeautje gekregen. Lianne is jarig.
>> Lianne is blij. Ze heeft een cadeautje gekregen, want ze is jarig.
>> Stan heeft een nieuwe broek gekocht. De nieuwe broek is blauw.
De nieuwe broek zit lekker.
>> Stan heeft een nieuwe broek gekocht. Hij is blauw en hij zit lekker.
Slide 8 - Diapositive
Formuleren §2 Verwijswoorden (1)
Je kunt een tekst levendiger maken door variatie aan te brengen in woordgebruik en zinsbouw. Op de vorige dia's heb je bijvoorbeeld verwijswoorden gebruikt en samengestelde zinnen gemaakt.
Slide 9 - Diapositive
Formuleren §2 Verwijswoorden (1)
Welk verwijswoord je gebruikt, hangt af van het zelfstandig naamwoord waarnaar het verwijst. Je kunt verwijzen met deze, die, dit en dat.
Je kunt ook verwijzen met persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden.
Slide 10 - Diapositive
Formuleren §2 Verwijswoorden (1)
Slide 11 - Diapositive
Formuleren §2 Verwijswoorden (1)
Kies op de volgende pagina's steeds een juist verwijswoord.
Slide 12 - Diapositive
Melanie straalt, want ze heeft zojuist ... diploma gekregen.
A
zijn
B
haar
Slide 13 - Quiz
Bart moet op tijd naar huis, want ... moet vanmiddag op zijn broertje passen.
A
hij
B
zij
C
het
Slide 14 - Quiz
Print het formulier en stuur ... ondertekend naar het volgende adres.
A
hem
B
haar
C
het
Slide 15 - Quiz
Arnold heeft een eigen paard. Het dier dat daar staat, is van ... .
A
hem
B
haar
C
het
Slide 16 - Quiz
De kat van de buren heeft kittens gekregen. ... zijn echt superschattig.
A
Hun
B
Ze
Slide 17 - Quiz
U kunt ... boeken bij deze balie inleveren.
A
u
B
uw
Slide 18 - Quiz
Ik kan op de juiste manier verwijzen naar personen en bezit.
😒🙁😐🙂😃
Slide 19 - Sondage
Aan de slag!
MNV Cursus 6, Formuleren, §2 Verwijswoorden (1),
opdracht 1, 2 en 3, blz. 218-219.
Vind je iets lastig? Stel vragen!
Deze opdrachten zijn huiswerk voor maandag 11 maart