Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 60 min
Éléments de cette leçon
Formuleren
§ 2 Verwijswoorden
Slide 1 - Diapositive
Deze les...
- Uitleg boekverslag 2
- Doelen van de les doornemen
- Vragen stellen over Cursus 6 Formuleren,
§1 Herhaling leerjaar 1th
- Uitleg Cursus 6 Formuleren, §2 Verwijswoorden (1)
- Aan de slag!
Slide 2 - Diapositive
Slide 3 - Diapositive
Slide 4 - Diapositive
Slide 5 - Diapositive
Slide 6 - Diapositive
Slide 7 - Diapositive
Slide 8 - Diapositive
Doelen van de les
Ik kan op de juiste manier verwijzen
naar personen en bezit (§2)
Slide 9 - Diapositive
Formuleren §2 Verwijswoorden (1)
>> Lianne is blij. Lianne heeft een cadeautje gekregen. Lianne is jarig.
>> Stan heeft een nieuwe broek gekocht. De nieuwe broek is blauw.
De nieuwe broek zit lekker.
Bovenstaande tekstjes zijn saai. Hoe maak je ze levendiger?
Slide 10 - Diapositive
Formuleren §2 Verwijswoorden (1)
>> Lianne is blij. Lianne heeft een cadeautje gekregen. Lianne is jarig.
>> Lianne is blij. Ze heeft een cadeautje gekregen, want ze is jarig.
>> Stan heeft een nieuwe broek gekocht. De nieuwe broek is blauw.
De nieuwe broek zit lekker.
>> Stan heeft een nieuwe broek gekocht. Hij is blauw en hij zit lekker.
Slide 11 - Diapositive
Formuleren §2 Verwijswoorden (1)
Je kunt een tekst levendiger maken door variatie aan te brengen in woordgebruik en zinsbouw. Op de vorige dia's heb je bijvoorbeeld verwijswoorden gebruikt en samengestelde zinnen gemaakt.
Slide 12 - Diapositive
Formuleren §2 Verwijswoorden (1)
Welk verwijswoord je gebruikt, hangt af van het zelfstandig naamwoord waarnaar het verwijst. Je kunt verwijzen met deze, die, dit en dat.
Je kunt ook verwijzen met persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden.
Slide 13 - Diapositive
Formuleren §2 Verwijswoorden (1)
Slide 14 - Diapositive
Formuleren §2 Verwijswoorden (1)
Kies op de volgende pagina's steeds een juist verwijswoord.
Slide 15 - Diapositive
Melanie straalt, want ze heeft zojuist ... diploma gekregen.
A
zijn
B
haar
Slide 16 - Quiz
Bart moet op tijd naar huis, want ... moet vanmiddag op zijn broertje passen.
A
hij
B
zij
C
het
Slide 17 - Quiz
Print het formulier en stuur ... ondertekend naar het volgende adres.
A
hem
B
haar
C
het
Slide 18 - Quiz
Arnold heeft een eigen paard. Het dier dat daar staat, is van ... .
A
hem
B
haar
C
het
Slide 19 - Quiz
De kat van de buren heeft kittens gekregen. ... zijn echt superschattig.
A
Hun
B
Ze
Slide 20 - Quiz
U kunt ... boeken bij deze balie inleveren.
A
u
B
uw
Slide 21 - Quiz
Ik kan op de juiste manier verwijzen naar personen en bezit.
😒🙁😐🙂😃
Slide 22 - Sondage
Aan de slag!
Cursus 6, Formuleren, §2 Verwijswoorden (1),
opdracht 1, 2 en 3, blz. 218-219.
Vind je iets lastig? Stel vragen!
Deze opdrachten zijn huiswerk voor woensdag 3 april.