K4 basisgrammatica (2)

1 / 18

Slide 1: Diapositive

DuitsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

Cette leçon contient 18 diapositives, avec diapositives de texte.

La durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

1. Herhalen haben / sein

2. uitleg vervoegen regelmatige werkwoorden

3. maken + nakijken oef 7, 8

Slide 2 - Diapositive

Hulpwerkwoord haben + sein

ich

er/sie/es

wir

ihr

sie/Sie

habe

hast

hat

haben

habt

haben

bin

bist

ist

sind

seid

sind

haben sein

Slide 3 - Diapositive

Vervang door een persoonlijk voornaamwoord

De jongen hij

mijn tante

de hond

jouw oom en tante

Toby

Karin

De leerlingen

Slide 4 - Diapositive

Nederlands Duits

Hij er

zij (enk) sie

het es

zij (mv) sie

Slide 5 - Diapositive

vervang door het Duitse persoonlijk voornaamwoord

Der Junge

meine Tante

der Hund

dein Onkel und deine Tante

Toby

Karin

die Schüler

Slide 6 - Diapositive

De stam van een werkwoord

Hoe vind je de stam van een werkwoord?

Slide 7 - Diapositive

De stam van een werkwoord

Om de stam van een werkwoord te vinden haal je -en(n) achter het werkwoord vandaan (ik-vorm)

hele werkwoord stam

wohnen wohn

laufen lauf

Slide 8 - Diapositive

de persoonlijke voornaamwoorden en de uitgangen

ich stam + e

du stam + st

er/ sie/ es stam + t

wir stam + en

ihr stam + t

sie/Sie stam + en

Slide 9 - Diapositive

voorbeelden

1. Ich ................ in Berlin (wohnen)

- stam = wohn

- ich + e

- Ich wohne in Berlin

2. Du ................... einen Brief (schreiben)

- stam = schreib

- du + st

- Du schreibst einen Brief

Slide 10 - Diapositive

Ezelsbruggetje

ich e

du st

er/ sie/ es t

wir en

ihr t

sie/Sie en

Slide 11 - Diapositive

Werkwoorden met een stam op een -d of een -t

Bij werkwoorden waar de stam op een -d of een -t eindigt, komt er een extra -e tussen bij du, er/sie/es en ihr

hele werkwoord stam du er/sie/es ihr

arbeiten arbeit arbeitest arbeitet arbeitet

reden red redest redet redet

Slide 12 - Diapositive

Als de stam van een werkwoord eindigt op een 'sis klank' (ß, s, z)

komt er bij du alleen een t achter de stam. (geen st)

heißen du heißt

sitzen du sitzt

Slide 13 - Diapositive

oefening

1. Ich .................. (trinken) ein Glas Fanta.

2. Ihr ................... (hören) Musik.

3. Meine Schwester .................. (machen) ihre Hausaufgaben.

4. Du ................. (kaufen) auch noch neue Schuhe?

5. Wir ..................... (bleiben) hier den ganzen Tag.

Slide 14 - Diapositive

Hausaufgaben

Leren werkwoorden haben/sein + regelmatige werkwoorden vervoegen (blz. 200)

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive

Hoofdregel (feesttenten)

FE-

ich

spiele

spielst

er / sie / es

spielt

wir

spielen

ihr

spielt

sie / Sie