1TH herhaling 5.3 en 5.5 toetsweek

herhaling 5.3 & 5.5
1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

herhaling 5.3 & 5.5

Slide 1 - Diapositive

6.3
Deel 1: 6.3 Grammaire I

het werkwoord faire

Slide 2 - Diapositive

Het werkwoord 'faire' betekent ...
A
doen/maken
B
gaan
C
hebben
D
zijn

Slide 3 - Quiz

6.3
Deel 1: 6.3 Grammaire I

het werkwoord faire

Slide 4 - Diapositive

Kies de juiste vorm:
Elle ... ses devoirs.
A
fais
B
fait
C
faison
D
faites

Slide 5 - Quiz

Kies de juiste vorm:
Ils ... du tennis.
A
fais
B
fait
C
font
D
faisons

Slide 6 - Quiz

Kies de juiste vorm:
Nous ... un vlog.
A
fais
B
fait
C
font
D
faisons

Slide 7 - Quiz

Vertaal de woorden. Gebruik het ww 'faire'.
... un voyage. (jullie maken)

Slide 8 - Question ouverte

Vertaal de woorden. Gebruik het ww 'faire'.
... une photo. (ik maak)

Slide 9 - Question ouverte

Vertaal de woorden. Gebruik het ww 'faire'.
... du sport? (doet u)

Slide 10 - Question ouverte

6.5
Deel 2: 6.5 Grammaire II

het bijvoeglijk naamwoord (vorm en plaats)

Slide 11 - Diapositive

Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een ...

Slide 12 - Question ouverte

Het bijvoeglijk naamwoord
Wat weten we nog?

Un garçon français.                     Een Franse jongen.
Une fille française.                       Een Frans meisje.



Slide 13 - Diapositive

In het Frans staat het bijvoeglijk naamwoord vaak ... het zelfst. nw.

Slide 14 - Question ouverte

Een bijvoeglijk naamwoord dat bij een vrouwelijk woord hoort krijgt een extra ...
A
e
B
s

Slide 15 - Quiz

Ken je dit schema nog?

Slide 16 - Diapositive

Het bijvoeglijk naamwoord
Un pantalon rouge.           -->           Une robe rouge.

Un garçon français.          -->           Deux garçons français.
  • Geen extra -e, wanneer het mannelijk enkelvoud al eindigt op een -e.
  • Geen extra -s, wanneer het mannelijk enkelvoud al eindigt op een -s.

Slide 17 - Diapositive

Kies de juiste vorm:
Léa porte une ___ robe.
A
joli
B
jolie

Slide 18 - Quiz

Kies de juiste vorm:
Le film est ___.
A
intéressant
B
intéressante

Slide 19 - Quiz

Kies de juiste vorm:
C'est un ___ chanteur (zanger).
A
grand
B
grande

Slide 20 - Quiz

Kies de juiste vorm:
Elle a deux chien (m) ___ .
A
petits
B
petit

Slide 21 - Quiz

De plaats van het bijvoeglijk naamwoord (nieuw)

Un film intéressant.

Normaal staan de bijvoeglijk naamwoorden in het FA achter het zelfstandig naamwoord.

Slide 22 - Diapositive

De plaats van het bijvoeglijk naamwoord

Maar...

De volgende komen ervóór:

Slide 23 - Diapositive

bijv. nw. die ervoor komen

Slide 24 - Diapositive

Kies de juiste volgorde:
Nadia est une ___.
A
belle fille
B
fille belle

Slide 25 - Quiz

Kies de juiste volgorde:
Et Jules est un ___.
A
garçon beau
B
beau garçon

Slide 26 - Quiz

Kies de juiste volgorde:
Je suis une ___.
A
fille néerlandaise
B
néerlandaise fille

Slide 27 - Quiz

Kies de juiste volgorde:
Elle porte une ___
A
jupe rougee
B
jupe rouge

Slide 28 - Quiz

Slide 29 - Diapositive

Slide 30 - Diapositive