werkwoordspelling tt / vt/ vd

werkwoordspelling
tegenwoordige tijd
verleden tijd
voltooide tijd ( voltooid deelwoord)
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2Voortgezet speciaal onderwijs

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

werkwoordspelling
tegenwoordige tijd
verleden tijd
voltooide tijd ( voltooid deelwoord)

Slide 1 - Diapositive

Welke werkwoorden ken je?

Slide 2 - Carte mentale

tegenwoordige tijd

Slide 3 - Diapositive

Hij ___________ vijf dagen per week naar school.
A
ga
B
gat
C
gaat
D
gaan

Slide 4 - Quiz

Wij ___________ op dinsdag in de klas.
A
reken
B
rekent
C
rekenen
D
rekenenen

Slide 5 - Quiz

Ik ________ mijn tas op de tafel.
A
zet
B
zett
C
ze
D
zetten

Slide 6 - Quiz

schrijf een zin (tegenwoordige tijd)

Slide 7 - Question ouverte

verleden                               tijd

Slide 8 - Diapositive

Gisteren ________ ik in het park.
A
rente
B
renten
C
rende
D
renden

Slide 9 - Quiz

Vorig jaar ____________ wij elke dag naar school.
A
fietste
B
fietsten
C
fietsde
D
fietsden

Slide 10 - Quiz

Hij ________ in een goed team.
A
voetbalte
B
voetbalten
C
voetbalde
D
voetbalden

Slide 11 - Quiz

Maak een zin ( in de verleden tijd)

Slide 12 - Question ouverte

voltooide tijd ( voltooid deelwoord)

Slide 13 - Diapositive

Ik heb maandag gewerkt.
A
goed
B
fout

Slide 14 - Quiz

Wij hebben de brief gestuurt.
A
goed
B
fout

Slide 15 - Quiz

Hij hebben in de tuin gewerkt.
A
goed
B
fout

Slide 16 - Quiz

Mijn moeder heeft mij gebeld.
A
goed
B
fout

Slide 17 - Quiz

tegenwoordige tijd

verleden tijd
voltooide tijd

loopt
gebruikt
maakte
rende
gekookt
schrijft
gespeeld
breekt
dansde
verteld

Slide 18 - Question de remorquage

Schrijf de zin in verleden tijd:
Ik bel mijn vriend.

Slide 19 - Question ouverte

Schrijf de zin de voltooide tijd.
Hij telt het geld.

Slide 20 - Question ouverte

Schrijf de zin de tegenwoordige tijd:
Wij knipten het papier.

Slide 21 - Question ouverte

Schrijf de zin in verleden tijd:
Ik was mijn kleding.

Slide 22 - Question ouverte

Schrijf de zin in voltooide tijd:
Wij plakken de foto in het boek.

Slide 23 - Question ouverte

In welke tijd staan de zinnen?



1. Ik heb lekker geslapen.

2. De kinderen moeten weer naar school.

3. De man wilde naar huis gaan.
voltooide tijd
verleden tijd
tegenwoordige tijd

Slide 24 - Question de remorquage

Hoe gaan de werkwoorden?
😒🙁😐🙂😃

Slide 25 - Sondage