werkwoordspelling tt / vt/ vd

Dictee
1 / 22
suivant
Slide 1: Question ouverte
NT2Voortgezet speciaal onderwijsLeerroute 3

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Dictee

Slide 1 - Question ouverte

Dictee

Slide 2 - Question ouverte

Dictee

Slide 3 - Question ouverte

werkwoordspelling
tegenwoordige tijd
verleden tijd
voltooide tijd ( voltooid deelwoord)

Slide 4 - Diapositive

Wij ___________ op dinsdag in de klas.
A
reken
B
rekent
C
rekenen
D
rekenenen

Slide 5 - Quiz

Ik ________ mijn tas op de tafel.
A
zet
B
zett
C
ze
D
zetten

Slide 6 - Quiz

Schrijf een zin (tegenwoordige tijd)

Slide 7 - Question ouverte

Verleden tijd

Slide 8 - Diapositive

Gisteren ________ ik in het park.
A
rente
B
renten
C
rende
D
renden

Slide 9 - Quiz

Hij ________ in een goed team.
A
voetbalte
B
voetbalten
C
voetbalde
D
voetbalden

Slide 10 - Quiz

Maak een zin ( in de verleden tijd)

Slide 11 - Question ouverte

Wij hebben de brief gestuurt.
A
goed
B
fout

Slide 12 - Quiz

Mijn moeder heeft mij gebeld.
A
goed
B
fout

Slide 13 - Quiz

tegenwoordige tijd

verleden tijd
voltooide tijd

loopt
gebruikt
maakte
rende
gekookt
schrijft
gespeeld
breekt
dansde
verteld

Slide 14 - Question de remorquage

Schrijf de zin in verleden tijd:
Ik bel mijn vriend.

Slide 15 - Question ouverte

Schrijf de zin de voltooide tijd.
Hij telt het geld.

Slide 16 - Question ouverte

Schrijf de zin de tegenwoordige tijd:
Wij knipten het papier.

Slide 17 - Question ouverte

Schrijf de zin in voltooide tijd:
Wij plakken de foto in het boek.

Slide 18 - Question ouverte

In welke tijd staan de zinnen?



1. Ik heb lekker geslapen.

2. De kinderen moeten weer naar school.

3. De man wilde naar huis gaan.
voltooide tijd
verleden tijd
tegenwoordige tijd

Slide 19 - Question de remorquage

Wat ga je morgen doen?

Slide 20 - Question ouverte

Slide 21 - Diapositive

Mag je hier fietsen?

Slide 22 - Question ouverte