Spelling Hoofdstuk 1- havo4: werkwoordstijden ott, ovt, importww. klas 4 Havo

Werkwoordspelling
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Werkwoordspelling

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen

  1. Je kent de verschillende werkwoordsvormen en kunt vaststellen welke vorm een werkwoord heeft.
  2. Je kent de regels voor het schrijven van de persoonsvorm en kunt die toepassen.
  3. Je kent de regels voor het schrijven van de Engelse werkwoorden (importwerkwoorden) en kunt die toepassen. 

Slide 2 - Diapositive

Persoonsvorm
De persoonsvorm is verbonden met het onderwerp (enkelvoud/meervoud) en kan zowel in de tegenwoordige tijd als in de verleden tijd staan. 

Je vindt de persoonsvorm door:
  • De tijdproef uit te voeren (verander de tijd)
  • De getalproef uit te voeren (verander het getal van het onderwerp)
    Het werkwoord dat je moet aanpassen om de zinnen correct te maken, is de persoonsvorm. 
  • De vraagproef uit te voeren.
    Het werkwoord dat vooraan komt te staan is de persoonsvorm.

Slide 3 - Diapositive

Persoonsvorm
  • De persoonsvorm kan voorkomen in de tegenwoordige tijd en in de verleden tijd. Bij deze tijden horen verschillende regels.

  • Daarnaast bestaan er sterke (onregelmatig) en zwakke (regelmatig) werkwoorden.

Slide 4 - Diapositive

Regelmatig en onregelmatig werkwoord
Een regelmatig werkwoord is elk werkwoord waarvan de vervoeging het typische patroon of een van de typische patronen volgt van de taal waartoe het behoort (dus zwakke werkwoorden). Een werkwoord waarvan de vervoeging een ander patroon volgt, wordt een onregelmatig werkwoord genoemd (dus sterke werkwoorden).

Slide 5 - Diapositive

Persoonsvorm TT
ik, .... jij
Persoonsvorm TT
ik, .... jij 

jij 

hij/zij/het 

meervoud 
ik-vorm/stam

ik-vorm + t

ik-vorm + t

'infinitief' 
fiets      word      loop 

fietst    wordt      loopt

fietst     wordt      loopt

fietsen  worden  lopen
werkwoorden die eindigen op dt komen dus alleen voor bij de persoonsvormen in de tegenwoordige tijd van jij + hij/zij/het. De stam van het werkwoord moet dan wel op een d eindigen.

Slide 6 - Diapositive

Persoonsvorm VT
Twee soorten werkwoorden:
  1. Klankveranderende werkwoorden De onregelmatige werkwoorden moet je kennen. Er komt in de verleden tijd nooit meer een -t of -d achter!

  2. Werkwoorden +te(n) of + de(n)

    Bij regelmatige werkwoorden moet je bepalen of er -te(n) of +de(n) toegevoegd moet worden. Gebruik daarvoor 
't ex- Kofschip.


Slide 7 - Diapositive

Infinitief
Een infinitief is een werkwoordsvorm waarin het werkwoord zich niet heeft aangepast aan het getal of de tijd van de zin. 
Het hele werkwoord is het infinitief. 

Je herkent een infinitief aan het volgende: 
  • Je hebt de persoonsvorm (PV) al uit de zin gehaald.
  • Het is het hele werkwoord (de wij-vorm).
  • Er staat soms 'te' of 'aan het' voor.

Slide 8 - Diapositive

'T EX-KOFSCHIP
(alleen bij zw.ww.)
  • Om te bepalen of er -te(n) of +de(n) toegevoegd moet worden, gebruik je 
't ex-kofschip.
  • Dit is eigenlijk een ezelsbruggetje om de medeklinkers te kunnen onthouden.


  • Zit de laatste letter van de stam van het werkwoord wel of niet in 't ex-kofschip?
  • wel > ik-vorm + te(n)
  • niet > ik-vorm + de(n) 


Slide 9 - Diapositive

Nog een ezelsbruggetje: 
'T SeXy FoKSCHaaP



Slide 10 - Diapositive

Engelse werkwoorden (importwerkwoorden)

Slide 11 - Diapositive

Engelse werkwoorden

  • Engelse werkwoorden vervoeg je zoveel mogelijk als Nederlandse werkwoorden!
    Je gebruikt dus dezelfde regels.


  • Engelse werkwoorden hebben soms een afwijkende ik-vorm:
paintball, delete, race (vanwege de uitspraak)
scoor, promoot -(vanwege de o-klank)

Slide 12 - Diapositive

Engelse werkwoorden
  • Sommige woorden en werkwoorden die wij gebruiken, komen uit een andere taal. Je noemt ze leenwoorden

  • Let op: Bij werkwoorden als saven, timen en daten eindigt de stam op -e.

  • We 'vernederlandsen' de Engelse werkwoorden, behalve als je daardoor een verkeerde uitspraak krijgt.

Slide 13 - Diapositive

Hoe zit dat?
  • Bij het werkwoord saven eindigt de stam op een -e
  • -> save
  • De v van save zit niet in het 'T eX KoFSCHiP
  • Daarom krijg je in de verleden tijd -de of - den

Ik save                 Ik savede                Ik heb gesaved
Hij savet             Wij saveden

Slide 14 - Diapositive

0

Slide 15 - Vidéo

Uitspraak
Maar..... let goed op de uitspraak! 

Slide 16 - Diapositive

Dus bij de meeste werkwoorden werkt het hetzelfde als bij de Nederlandse werkwoorden. Hier weer enkele voorbeelden...

Slide 17 - Diapositive

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm: (timen)
A
timde
B
timdde
C
timete
D
timede

Slide 18 - Quiz

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm: (barbecueën)
A
barbecuedde
B
barbecuede
C
barbecuete
D
barbecuette

Slide 19 - Quiz

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm: (racen)
A
racte
B
racette
C
racde
D
racete

Slide 20 - Quiz

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm: (lunchen)
A
lunchte
B
lunchde
C
lunchtte
D
lunchdde

Slide 21 - Quiz

Jason (barbecueën, tt) het liefst in de achtertuin van zijn huis.
A
barbecued
B
barbecuedt
C
barbecuet
D
barbecuette

Slide 22 - Quiz

Slide 23 - Diapositive