Jeugdjournaal: quiz 13-16 januari 2023 BIZ

Jeugdjournaal: quiz
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2Middelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Jeugdjournaal: quiz

Slide 1 - Diapositive

Over welke onderwerpen gaat de quiz, denk je? Typ één onderwerp.

Slide 2 - Question ouverte

Programma
1)    De foto bekijken. De tekst lezen.
2)    De woorden bespreken met de leerlingen in je groepje.
3)    De video's opnieuw bekijken en bij één video:
A)   twee of meer woorden typen/noemen.
B)   of één of meer zinnen typen/noemen.
C)   of een samenvatting van drie zinnen typen/geven.
4)    Terugkijken naar de doelen.

Slide 3 - Diapositive

Programma
1)    Video bekijken. Tekst meelezen.
2)    De woorden bespreken met de leerlingen in je groepje.
3)    Video's opnieuw bekijken en bij één video:
A)   Twee of meer woorden typen/noemen.
B)   Of één of meer zinnen typen/noemen
C)   Of een samenvatting van drie zinnen typen/geven.
4)    Terugkijken naar de doelen.

Slide 4 - Diapositive

Doelen
1) Je kunt respectvol samenwerken in een groepje.​
2) Je kunt bij één van de video's: 
A) twee of meer woorden typen/noemen, die je niet
    eerder zelf genoemd hebt;
B) of één of meer zinnen typen/noemen;
C) of een samenvatting van maximaal drie zinnen
     typen/geven.

Slide 5 - Diapositive

Samenwerken
1)  Kies een voorzitter en een schrijver.
2)  Kijk naar de video.​
3)  Lees de beginletter(s). Denk een halve minuut in stilte na.
4)  Noem één woord als de voorzitter je naam noemt.
     Kies zelf het nummer.
5)  Praat samen over het woord.
6)  Schrijf bij elk nummer één woord.

Slide 6 - Diapositive

Taken van de voorzitter
1)   Geef eerst een beurt aan een leerling​,
      die nog niet zo lang in de ISK zit.​
2)   Zorg ervoor dat alle leerlingen om de
      ​beurt een woord kunnen noemen. ​
3)   Zorg ervoor dat alle leerlingen meedoen.​

Slide 7 - Diapositive

Wat kan de voorzitter zeggen?
....  is aan de beurt.
…, jij bent aan de beurt.​​
…, wat denk jij?​
…, denk jij dat ook?​
...., ben je het ermee eens?

Slide 8 - Diapositive

Wat kun je zeggen?
Ik denk dat ook.​
Ik ben het ermee eens.
Ik denk dat het niet goed is.​
Ik ben het er niet mee eens.

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Lien

Slide 11 - Diapositive

Doel: je kunt een passend woord noemen.
De Kindertelefoon heeft vorig jaar meer telefoontjes gekregen van kinderen die zich 1) z__ maken over geld. Het leven is veel 2) d__ geworden. Dat noem je inflatie. De 3) p__ in de supermarkt en van energie zijn omhoog gegaan. Volgens de Kindertelefoon is het belangrijk om te 4) p__ over problemen. Je kan de Kindertelefoon elke dag bellen via het 5) g__ telefoonnummer 0800-0432. Ook kan je met de Kindertelefoon chatten.

Slide 12 - Diapositive

Doel: je kunt een passend woord noemen.
De Kindertelefoon heeft vorig jaar meer telefoontjes gekregen van kinderen die zich 1) zorgen maken over geld. Het leven is veel 2) duurder geworden. Dat noem je inflatie. De 3) prijzen in de supermarkt en van energie zijn omhoog gegaan. Volgens de Kindertelefoon is het belangrijk om te 4) praten over problemen. Je kan de Kindertelefoon elke dag bellen via het 5) gratis telefoonnummer 0800-0432. Ook kan je met de Kindertelefoon chatten.

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Lien

Slide 15 - Diapositive

Doel: je kunt een passend woord noemen.
Alles is duurder geworden. Kinderen kunnen nu minder kopen van hun 1) z__. Ouders moeten meer betalen voor boodschappen en 2) b__ in de auto. Je kunt 3) m__ kopen voor 100 euro. Dat heet 4) i__. Energie is veel duurder. Voor veel spullen is olie of gas nodig. Om de spullen te maken of om ze met vrachtwagens naar winkels te vervoeren. En dus kosten spullen 5) m__, als olie en gas duurder is.

Slide 16 - Diapositive

Doel: je kunt een passend woord noemen.
Alles is duurder geworden. Kinderen kunnen nu minder kopen van hun 1) zakgeld. Ouders moeten meer betalen voor boodschappen en 2) benzine in de auto. Je kunt 3) minder kopen voor 100 euro. Dat heet 4) inflatie. Energie is veel duurder. Voor veel spullen is olie of gas nodig. Om de spullen te maken of om ze met vrachtwagens naar winkels te brengen. Dus kosten spullen 5) meer, als olie en gas duurder is.

Slide 17 - Diapositive

Vragen?
Heb je nog vragen?

Slide 18 - Diapositive

Opdracht
Kies één van de video's.
A)  Typ (of zeg) twee of meer woorden, die je niet eerder
      genoemd hebt.
B)  Of typ (of zeg) één of meer zinnen.
C)  Of typ (of geef) een samenvatting van maximaal drie
     zinnen.
Denk hier eerst een halve minuut in stilte over na.

Slide 19 - Diapositive

Typ twee of meer woorden of één of meer zinnen
of een samenvatting van maximaal drie zinnen.

Slide 20 - Question ouverte

Doelen
1) Je kunt respectvol samenwerken in een groepje.​
2) Je kunt bij één van de video's: 
A) twee of meer woorden typen/noemen, die je niet
    eerder zelf genoemd hebt;
B) of één of meer zinnen typen/noemen;
C) of een samenvatting van maximaal drie zinnen
     typen/geven.

Slide 21 - Diapositive

Ik kan bij elk onderwerp minimaal één woord bedenken.
A
ja
B
nee

Slide 22 - Quiz

Ik kan respectvol samenwerken in een groepje.
A
Ik kan het een beetje.
B
Ik kan het goed.

Slide 23 - Quiz

Ik vind het leuk om in een groepje de quiz van het jeugdjournaal te doen.
A
ja
B
nee

Slide 24 - Quiz