Spelling hoofdstuk 3

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo g
• Leerjaar 1

Huiswerk

- Spelling: opdracht 7 t/m 12  blz. 107 t/m 109

Maak een foto van je huiswerk opdracht 10 en 11 op blz. 109

Doel

• Ik kan het trema bij het meervoud van zelfstandige naamwoorden eindigend op –ie en –ee correct gebruiken.

Het meervoud,
wat is dat?

Wat is het meervoud van
bedrijf

1. Bedrijfen
2. bedrijven
3. bedrijvven
4. Bedreven

Wat is het meervoud van
Bom

1. Bomen
2. Bommen
3. Boomen
4. Boommen

Wat is het meervoud van
Schooltas

1. Schooltasen
2. Schooltazen
3. Schooltassen
4. Schooltazzen

In welke groep hoort het meervoud van
Verhaal

1. +en
2. verdubbelen + en
3. Min a. e. o. u. +en
4. F = V +en S = Z + en

Op welk deel van het woord ligt de klemtoon?
Ree

1. op de eerste R
2. Op de -ee
3. Op het hele woord
4. Op de middelste e

Op welk deel van het woord ligt de klemtoon?
Braderie

1. Bra
2. De
3. Rie

Het meervoud van Braderie is dus

1. Braderieën
2. Braderies
3. Braderiën

Persoonsvorm tegenwoordige tijd

Even herhalen

De persoonsvorm tegenwoordige tijd (tt)  

ik loop	ik word	ik bereid	ik rijd
hij loop t	hij word t	hij bereid t	hij rijd t
wij lopen	wij worden	wij bereiden	wij rijden

fietsen (tt)
Ik ................................... naar school.

aansteken (tt)
Jullie ...................... een kaars ............... .

bereiden (tt)
De kok ................................. een voorgerecht.

Doel van de les

Je kunt vertellen hoe je de trappen van vergelijking gebruikt.

Je kunt vertellen wanneer je als of dan gebruikt.

Uitleg 

Als je twee dingen met elkaar wilt vergelijken, dan gebruik je vaak de 

trappen van vergelijking en de woordjes als en dan.

De trappen van vergelijking 

Er zijn drie trappen: de stellende trap, de vergrotende trap en de 

overtreffende trap. 

Meestal zet je in de vergrotende trap -er achter het woord en in de overtreffende trap -st achter het woord. Soms verandert het woord helemaal.

Stellende trap

dik

klein

lief

leuk

aardig

mooi

duur

veel

Dus de regel is...

Na de stellende trap gebruik je het woordje als (wanneer het gelijk aan elkaar is). Vaak gebruik je ook de woorden even of (net) zo. Bijvoorbeeld: 

– Mijn moeder kan net zo snel fietsen als ik. 

Na de vergrotende trap gebruik je het woordje dan (wanneer er een verschil aanwezig is). Bijvoorbeeld:

– Mijn vader kan sneller fietsen dan ik.

Schrijf de trappen van vergelijking op van: leuk en boos

Schrijf de trappen van vergelijking op van: dapper en druk

Eerlijk gezegd vind ik zoete drop lekkerder ..... zoute.

1. als
2. dan

In de eerste ronde was Eric bijna net zo snel ..... Peter.

1. als
2. dan

Shirley beweert dat Apeldoorn niet half zo groot is ..... Amsterdam.

1. als
2. dan

Veel leerlingen werken liever alleen ...... in een groepje.

1. als
2. dan

Madrid is niet zo ver ..... Lissabon, denk ik.

1. als
2. dan

Wendy is minstens even druk .... haar broertje.

1. als
2. dan

Kleine auto's rijden een stuk zuiniger ...... grote terreinwagens.

1. als
2. dan

Die cake smaakt morgen net zo goed ..... vandaag.

1. als
2. dan

Bert lijkt groter dan Ina, maar hij is even groot ...... zij.

1. als
2. dan

Robbert kan veel harder lopen ...... ik.

1. als
2. dan

Stellende trap
zoveel mogelijk woorden

Vergrotende trap
zoveel mogelijk woorden

Overtreffende trap
zoveel mogelijk woorden

Maken 

Formuleren: opdracht 1 t/m 4 op blz. 110 en 111