Unit 3 - Lesson 4

Unit 3 - Australia
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Unit 3 - Australia

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Goals
At the end of this lesson...
  • I know how to use can/could, be allowed to, be able to
  • I know how to use have to, must and should

Slide 3 - Diapositive

Can / could / able to / allowed to
4 manieren:
  • Mogelijkheid
  • Iets wat je kunt
  • Toestemming
  • Beleefde vraag
Study box p.130

Slide 4 - Diapositive

Een mogelijkheid beschrijven
            Can
           Could
Iets is waarschijnlijk zo.
Iets is minder waarschijnlijk.

Slide 5 - Diapositive

Stellen van een beleefde vraag
             Can

           Could
         (Please)
Gebruiken om beleefd te vragen.

Beleefdere vorm van “Can”.

Wordt bij beiden in combinatie gebruikt.

Slide 6 - Diapositive

Vermogen, vaardigheid, in staat zijn om
             Can
           Could
   To be able to

Gebruik je alleen in Present Simple.
Iets wat mogelijk zou kunnen zijn.
Kun je met alle werkwoordstijden gebruiken.
Verleden tijd van “can”.

Slide 7 - Diapositive

Toestemming om iets te doen
              Can
           Could
 To be allowed to
Gebruik je alleen in Present Simple.
Verleden tijd van “can”.
Kun je met alle werkwoordstijden gebruiken.

Slide 8 - Diapositive

When I was six I ..... already swim.
A
can
B
could
C
was allowed to

Slide 9 - Quiz

When I was your age, I _____ stay up until 2am.
A
can't
B
wasn't allowed to
C
couldn't

Slide 10 - Quiz

Nicole......drive, but she hasn't got a car.
A
could
B
is not able to
C
can
D
couldn't

Slide 11 - Quiz

I used to ......stand on my head, but I can't do it now.
A
can
B
am able to
C
be able to
D
could

Slide 12 - Quiz

I'm afraid I .....come to your party next week.
A
could
B
can't
C
can
D
couldn't

Slide 13 - Quiz

I looked everywhere but I ......not find my watch.
A
can
B
could

Slide 14 - Quiz


He phoned to say that he would
not....... arrive on time.
A
be able to
B
could
C
can

Slide 15 - Quiz

could
to be able to
to be allowed to
can
zou kunnen
zou mogen
konden
mochten
kunnen, in staat zijn tot
mogen,
toestemming krijgen
kunnen,
mogen,
mogelijk zijn

Slide 16 - Question de remorquage

Have to, must, should
should
- Je geeft advies
must
- moet (vaak van een ander - regels/wetten/bevel)
- moet (het is logisch / kan niet anders)
(Formeel)
have to / has to
- moet (noodzakelijk - geen extra nadruk)
(Informeel)
* have to: I / we / you / they
* has to: he / she / it

Slide 17 - Diapositive

zou moeten (advies)
iets is noodzakelijk of moet (formeel)
iets is noodzakelijk of moet (informeel)
als iets niet anders kan; het moet wel zo zijn
must
have to / has to
should
must

Slide 18 - Question de remorquage

Have to, must, should.

All soldiers ____ wear a uniform.
A
shouldn't
B
should
C
has to
D
have to

Slide 19 - Quiz

Have to, must, should.
Kies het juiste hulpwerkwoord.

I ____ study today.
A
has to
B
have to
C
must
D
should

Slide 20 - Quiz

Have to, must, should.
Kies het juiste werkwoord.

I ____ study today.
A
has to
B
have to
C
must
D
should

Slide 21 - Quiz

Ik ken de verschillen tussen de hulpwerkwoorden
Ja hoor
Bijna
Niet helemaal
Nee

Slide 22 - Sondage

Een open vraag! Lijkt random, maar dat valt mee. Wie moet er thuis chores (klusjes) doen en welke zijn dat?

Slide 23 - Question ouverte