Quiz vragen thema 3 voorbereiding PW

Quiz vragen thema 3
1 / 40
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 3

Cette leçon contient 40 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 40 min

Éléments de cette leçon

Quiz vragen thema 3

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is een fenotype
A
Alle erfelijke eigenschappen van een organisme
B
Informatie voor alle erfelijke eigenschappen

Slide 2 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is een gen?
A
De informatie voor alle erfelijke eigenschappen
B
Alle zichtbare eigenschappen
C
Een deel van een chromosoom met informatie voor één eigenschap.
D
Een chromosoom in de celkern met erfelijke informatie.

Slide 3 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is een allel?
A
Een stukje DNA
B
Een stuk van een chromosoom
C
Een variant van een gen
D
Een variant van een chromosoom

Slide 4 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is een genotype
A
Alle erfelijke eigenschappen van een organisme
B
Informatie voor alle erfelijke eigenschappen

Slide 5 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

A
a
AA
aa
Aa
Dominant
recessief
homozygoot recessief
heterozygoot
homozygoot dominant

Slide 6 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

2 gelijke allelen (genen) voor een eigenschap noemen we:
A
Homozygoot
B
Heterozygoot
C
Dominant
D
Recessief

Slide 7 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe noemen we de variant van een gen dat altijd tot uiting komt in het uiterlijk als het aanwezig is?
A
Homozygoot
B
Heterozygoot
C
Recessief
D
Dominant

Slide 8 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wie zijn mannen in deze stamboom?
A
Alle personen weergegeven met een vierkant
B
Alle personen weergegeven met een rondje

Slide 9 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Het gen voor taaislijmziekte is ...
A
Dominant
B
Recessief
C
Kan ik niet uit deze stamboom halen
D
Nog nooit van die woorden gehoord

Slide 10 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

In de afbeelding is een stamboom de overerving van albinisme bij een gezin weergegeven. De ouders uit dit gezin krijgen krijgen een vierde kind. Hoe groot is de kans dat dit kind pigment heeft?
A
25%
B
50%
C
75%
D
100%

Slide 11 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Persoon nummer 4 heeft als enige blauwe ogen (genotype is bb). De rest heeft bruine ogen. Van welke personen in deze stamboom kun je met zekerheid zeggen dat ze het genotype Bb hebben?
A
1 en 2
B
1 en 3
C
2 en 3
D
2 en 5

Slide 12 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Bij konijnen komen verschillende vachtkleuren voor, zoals een donkere vacht en een vachtkleur die ’Himalaya-type’ wordt genoemd. Het gen voor donkere vachtkleur is dominant (A).
De stamboom in afbeelding 6 geeft de overerving van de vachtkleur in een konijnenfamilie
weer. Geef de genotypen van konijn 1, 2 en 3.

A
1 = AA / 2 = AA / 3 = aa
B
1 = Aa / 2 = AA / 3 = aa
C
1 = Aa of AA / 2 = Aa of AA / 3 = aa
D
1 = Aa / 2 = Aa / 3 = aa

Slide 13 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Of een koe roodbont is of zwartbont wordt bepaald door erfelijke factoren. Een koe en een stier, beide zwartbond en heterozygoot, krijgen twee nakomelingen. De nakomelingen krijgen samen een nakomeling die roodbont is. In de afbeelding zijn drie stambomen getekend. Welke stamboom kan de genotypen juist weergegeven?
A
Stamboom 1
B
Stamboom 2
C
Stamboom 3

Slide 14 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoeveel generaties zijn afgebeeld in deze stamboom?
A
1
B
3
C
2
D
4

Slide 15 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Zie deze stamboom, kun je afleiden welke eigenschap dominant is?
A
Ja, zwart
B
Ja, wit
C
Nee, niet af te leiden

Slide 16 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions


Kun je op basis van de stamboom hiernaast met zekerheid zeggen welke eigenschap (blond of bruin) dominant is?
A
Nee
B
Ja, dat is bruin
C
Ja, dat is blond

Slide 17 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Een recessieve eigenschap is een:
A
Eigenschap die snel tot uiting komt
B
Eigenschap die tot uiting komt als hij homozygoot voorkomt
C
Eigenschap die tot uiting komt als hij heterozygoot voorkomt

Slide 18 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

De kleur van erwten is een erfelijke eigenschap.
Een bepaalde erwtenplant is opgegroeid uit een gele erwt. Hij wordt gekruist met een andere erwtenplant die ook is opgegroeid uit een gele erwt. Onder de nakomelingen uit deze kruising komen zowel gele als groene erwten voor.

Wat is het genotype van beide ouderplanten voor de kleur van de erwten waaruit ze zijn opgegroeid?
A
Beide planten zijn heterozygoot.
B
Beide planten zijn homozygoot.
C
De ene plant is heterozygoot en de andere homozygoot.

Slide 19 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Uit de resultaten van één bepaalde kruising is met zekerheid af te leiden, dat het gen voor korte haren dominant is.

Welke kruising is dit?
A
kruising 1 x 2
B
kruising 3 x 4
C
kruising 5 x 6

Slide 20 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Twee ratjes worden gekruist. Beide ratten zijn bruin. Ze krijgen in drie jaar 26 jongen. Daarvan zijn er 19 bruin en 7 wit.
Welke eigenschap is dominant en geef de genotypen van de ouders?

A
Bruin = dominant Ouders: Aa x Aa
B
Bruin = dominant Ouders: AA x Aa
C
Wit = dominant Ouders: Aa x Aa
D
Wit = dominant Ouders: aa x aa

Slide 21 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

De ontwikkeling van vissen tot amfibieën is een voorbeeld van evolutie.
A
juist
B
onjuist

Slide 22 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is een fossiel?
A
aardlagen van verschillende jaren
B
botten van een door dier
C
rest of afdruk van een organisme dat bewaard is gebleven ingesteente
D
gesteente in lagen

Slide 23 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke van deze organen vertonen veel overeenkomst in bouw?
A
De vleugel van de vleermuis en de poot van een reptiel
B
De vleugel van een vlinder en de poot van een reptiel
C
De vleugel van een vlinder en de vleugel van een vleermuis

Slide 24 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Zijn alle soorten waarvan fossielen worden gevonden uitgestorven?
A
Ja
B
Nee

Slide 25 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions


Rechts zien we een vleermuis-vleugel.

Enkele organen zijn:
1 de pootresten van een reuzenslang;
2 de staartwervels van een mens;
3 de vleugels van een vleermuis (zie afbeelding).

Welk orgaan is, of welke organen zijn rudimentair?

A
geen van deze organen
B
1 en 2
C
2 en 3
D
1, 2 en 3

Slide 26 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

STELLING:
Kijken naar overeenkomsten in de vroege embryonale ontwikkeling is een manier om onderzoek te doen naar verwantschap
A
waar
B
onwaar

Slide 27 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Er komen op aarde nog steeds nieuwe soorten bij.
A
juist
B
onjuist

Slide 28 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions


In de afbeelding is in een stamboom weergegeven hoe verschillende groepen roofdieren zich volgens de evolutietheorie hebben ontwikkeld Drie groepen roofdieren zijn: de hondachtigen, de wasbeerachtigen en de zeehonden.
Aan welke van deze groepen zijn de beren het meest verwant volgens de informatie?

A
aan de hondachtigen
B
aan de wasbeerachtigen
C
aan de zeehonden
D
aan de mangoesten

Slide 29 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Stamboom slangen.
Welk soort is als eerste ontstaan?
A
1
B
2
C
3
D
7

Slide 30 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Stamboom slangen.
Met welk soort vertoont soort 2 de meeste verwantschap?
A
1
B
3
C
4
D
6

Slide 31 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Stamboom slangen.

Welk soort is uitgestorven?
A
1
B
7
C
4
D
6

Slide 32 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Stamboom slangen.

Welk soorten hebben giftanden
A
1, 2 en 5
B
1, 2, 3, 4, 6
C
alleen soort 5
D
5 en 6

Slide 33 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is variatie in genotypen?
A
Een nakomeling heeft hetzelfde genotype als de ouders
B
Een nakomeling heeft hetzelfde genotype maar een ander fenotype
C
Een nakomeling heeft en ander genotype dan de ouders

Slide 34 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe krijg je variatie in genotype
A
Celdeling
B
Evolutie
C
Geslachtelijke voorplanting
D
Natuurlijke selectie

Slide 35 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is evolutie?
A
het veranderen van gedaante bij een organisme
B
ontwikkeling die een organisme tijdens zijn leven doormaakt
C
het ontstaan, veranderen en/of verdwijnen van soorten
D
het groter worden van een populatie

Slide 36 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Beren
Meest verwant
Minder verwant
Minste verwant
Zeehond
Hond
Wasbeer

Slide 37 - Question de remorquage

Kijk naar de positie van de beer in deze stamboom: 
Wie is er het meest verwant? 
Wie minder? 
Wie het minst? 
Hoeveel miljoen jaar geleden begon de ontwikkeling van de apen van de oude wereld als aparte groep volgens de gegevens in de stamboom?
A
35 miljoen jaar geleden
B
37 miljoen jaar geleden
C
43 miljoen jaar geleden
D
25 miljoen jaar geleden

Slide 38 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions



Aan welke groep zijn de gorilla’s het meest verwant volgens de stamboom?

A
de chimpansees
B
de gibbons
C
de halfapen
D
aan de apen van de oude wereld

Slide 39 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe langer geleden de gemeenschappelijke voorouder van twee soorten leefde,
hoe ..... vul in ...... de soorten verwant zijn.
A
minder
B
meer
C
meer of minder
D
dat weet je niet

Slide 40 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions