2.7 Grammatica

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 1

H2.7 Grammatica

Woordsoorten:

• zelfstandig naamwoord
• lidwoord
• werkwoord

Lesdoelen

Aan het einde van de les van vandaag en morgen kunnen we de volgende woordsoorten benoemen en aanwijzen in de zin:

Lidwoorden
Zelfstandige naamwoorden
Werkwoorden

Woordsoorten

Losse woorden van een zin benoemen

Je geeft aan bij welke woordsoort elk woord hoort.

Voor vandaag en morgen drie woordsoorten:

- Zelfstandige naamwoord

- Lidwoord
- Werkwoord

Je maakt nu eerst opdracht 1 op bladzijde 153

Lidwoorden

Drie lidwoorden: de, het, een

Een lidwoord staat nooit alleen!

Het staat altijd voor een zelfstandig naamwoord waar het bij hoort

Soorten lidwoorden

Bepaalde lidwoorden: de + het
Je gebruikt ze als het wel duidelijk is wat of wie je bedoelt.
Voorbeeld: Het meisje gaf de prachtige ketting.

Onbepaalde lidwoorden: een
Je gebruikt het als het niet duidelijk is wat of wie je bedoelt.

Het meisje gaf de prachtige ketting aan een goede vriendin 

Bepaald lidwoord: het, de
Onbepaald lidwoord: een

LET OP:

Verwar het lidwoord 'een' NIET met één! 

Dit noem je een telwoord 

Opdrachten

We maken opdracht 8 en 9 op bladzijde 157

Zelfstandige naamwoord (ZN)

Een woord voor:

- mensen:             leerlingen, tante, oom

- dieren:                 neushoorn, koe, hond

- planten:               eik, tulp, roos

- dingen:                mobiel, TV, kast 

Handige tip: Medipladi

Namen

Plaatsnamen/landen: 

Eindhoven, Nederland

Namen:
Karin, Levi

Hoe kun je controleren of iets een zelfstandig naamwoord is?

Er zijn                       manieren

Manier 1

Lidwoord plaatsen voor een zelfstandig naamwoord

Het meisje

De fiets

Een ijsje

Manier 2

Zelfstandige naamwoorden kun je vaak in het meervoud of enkelvoud zetten:

één fiets                                       twee fietsen

Manier 3

Je kan een verkleinwoord maken van zelfstandige naamwoorden:

Tafel                                                           Tafeltje

Aan het werk

Opdracht 6 en 7 maken we samen

Opdracht 10 maak je alleen

Morgen gaan we verder met het woordsoort werkwoord

en de rest van de opdrachten van paragraaf 2.7

Werkwoorden

Het woordje 'werk' verklapt het al

Een werkwoord is een doe- woord 

Het zegt:
* wat iets of iemand doet
* wat er gebeurt

Bijvoorbeeld: Kiezen, drinken, opruimen, hebben, worden

In de zin kan de vorm van het werkwoord veranderen:

- Hele werkwoord: 'Kiezen'

- Vormen van het werkwoord 'kiezen': kies, kiest, koos, kozen, gekozen

Je kan dus voor een werkwoord 'ik', 'jij', 'hij', 'wij', 'zij' plaatsen

Samenvattend

Lidwoord: de, het, een
Zelfstandige naamwoord: medipladi
Werkwoord: doe- woord

Een oude man steekt de straat over.

Hoeveel ZN heeft deze zin?

1. 1
2. 2
3. 3
4. geen

Hoeveel lidwoorden heeft de volgende zin:
De jongen kust het meisje

1. 1
2. 2
3. 3
4. geen

Jantje fietst altijd heel hard door de straat.
Wat is het werkwoord in deze zin?

1. Jantje
2. straat
3. fietst
4. geen WW

We gaan aan het werk

We maken eerst samen opdracht 2 op blz. 154

Daarna maak je alleen opdracht: 13, 16, 20, 21

Ben je hiermee klaar...je gaat online verder met test jezelf van Hoofdstuk 2.7